NTVO - jaargang 22, nummer 4, september 2025
dr. P.H.J. Slootbeek , dr. N. Mehra
PARP-remmers vormen een relatief nieuwe behandeloptie voor uitgezaaid castratieresistent prostaatcarcinoom (mCRPC). Dit jaar zal naar alle waarschijnlijkheid de eerste combinatie van een PARP-remmer met een tweedegeneratie androgeenreceptor-signaleringsremmer (ARPI) worden goedgekeurd. Op basis van een heranalyse van gepubliceerde gegevens over olaparib, talazoparib, rucaparib en niraparib geven we een overzicht van de behandelrespons, uitgesplitst naar BRCA-mutatiestatus. Voor patiënten met prostaatkanker met BRCA1-of BRCA2-mutaties zijn de behandeluitkomsten overtuigend positief. Voor afwijkingen in andere homologe recombinatieherstelgenen zijn de resultaten minder duidelijk of minder gunstig.
De combinatie van een PARP-remmer met een ARPI heeft zelfs antitumoreffect bij patiënten zonder specifieke mutaties, maar de effectiviteit-toxiciteitbalans lijkt niet gunstig genoeg, met onder andere een toename van 9–29% in graad ≥3 bijwerkingen ten opzichte van ARPI alleen. Wel lijkt de set aan genen die gemuteerd moet zijn voor een behandelindicatie met PARP-remmer, uit te breiden door toevoeging van een ARPI.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2025;22:176–83)
Lees verderNTVO - jaargang 22, nummer 4, september 2025
dr. E. Blok , dr. D. Robbrecht
‘Antibody-drug conjugates’ zijn een veelbelovende innovatieve benadering binnen de oncologie die de precisie van doelgerichte therapie combineert met de krachtige werking van cytotoxische middelen. Met diverse ontwikkelingen op het gebied van potentiële doelantigenen en de opbouw van ‘antibody-drug conjugates’, is de verwachting dat dit een belangrijke nieuwe manier van behandelen zal worden binnen een groot aantal solide tumortypen.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2025;22:171–5)
Lees verderNTVO - jaargang 22, nummer 1, maart 2025
drs. M.A. Hempenius , dr. B.M. Koomen , dr. I.A.G. Deckers , dr. S.F. Oosting , prof. dr. S.M. Willems , dr. B. van der Vegt
Sinds december 2019 is pembrolizumab in Nederland goedgekeurd voor de behandeling van patiënten met teruggekeerde of uitgezaaide hoofd-halskanker. Patiënten komen in aanmerking voor deze therapie als hun tumor positief is voor PD-L1. Dit wordt bepaald door middel van een immuunhistochemische test die wordt beoordeeld door een patholoog met als relevante afkapwaarden een ‘combined positive score’ (CPS) van ≥1 of ≥20. In deze landelijke studie werden alle pathologierapporten met vermelding van hoofd-halskanker en een PD-L1-test geanalyseerd om de implementatie van PD-L1-testen in de eerste drie jaar na goedkeuring te onderzoeken. De pathologiedata werden verkregen uit de landelijke pathologiedatabank (Palga). Er werd aanzienlijke variatie in het percentage PD-L1-positieve testen tussen de laboratoria gevonden, deels te verklaren door verschillen in testmethoden. Deze bevindingen onderstrepen de noodzaak van verdere standaardisatie van PD-L1-testen in Nederland om op die manier de betrouwbaarheid te verbeteren. Samenhang met uitkomstdata is hiervoor essentieel.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2025;22:23–31)
Lees verderNTVO - jaargang 21, nummer 1, maart 2024
drs. S.M. Ernst , dr. J.H. von der Thüsen , prof. dr. A.-M.C. Dingemans
In westerse populaties is de KRAS-mutatie de meest voorkomende oncogene ‘driver’ bij niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC), waarbij ongeveer een derde van de niet-plaveiselcelcarcinomen, met name adenocarcinomen, een KRAS-mutatie heeft. De KRAS-G12C-mutatie komt daarbij het vaakste voor: bij 10–13% van alle niet-plaveiselcel-NSCLC. De KRAS-mutatie werd lange tijd als ‘undruggable’ beschouwd, maar langzaam komen de eerste KRAS-G12C-specifieke remmers nu naar de klinische praktijk. Gezien de beperkte effectiviteit van deze middelen bieden ze echter nog geen overtuigend alternatief voor de (chemo-) immuuntherapie in de eerste lijn en hoewel er remmers in ontwikkeling zijn voor andere typen KRAS-mutaties, zijn deze momenteel nog niet beschikbaar in de dagelijkse klinische praktijk. Hierdoor blijven chemo-en immuuntherapie als combinatietherapie of sequentiële therapie de standaardbehandeling voor patiënten met gemetastaseerd KRAS-gemuteerd NSCLC.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2024;21:22–8)
Lees verderNTVO - jaargang 20, nummer 6, december 2023
F.S. Verheij BSc, drs. P.G.M. de Gooyer , prof. dr. J. Garcia-Aguilar
In de OPRA-studie werden 324 patiënten met stadium II of III rectumcarcinoom gerandomiseerd tussen twee vormen van totale neoadjuvante therapie (TNT): inductiechemotherapie gevolgd door chemoradiotherapie (INCT-CRT) of chemoradiotherapie gevolgd door consolidatiechemotherapie (CRT-CNCT). Inductie-of consolidatiechemotherapie bestond uit acht kuren FOLFOX of vijf kuren CAPOX, en chemoradiotherapie bestond uit 5.000–5.600 centigray radiatie met gelijktijdig systemisch 5-FU of capecitabine. Op basis van tumorrespons werden patiënten geopereerd of werd er een ‘watch-and-wait’-traject aanbevolen. Drie-jaars- ziektevrije overleving was gelijk tussen beide groepen: 76% voor de INCT-CRT-groep en 76% voor de CNCT-CRT-groep. De helft van de patiënten met rectumcarcinoom die werden behandeld met TNT kon echter het rectum behouden. Het toedienen van chemoradiotherapie eerst gevolgd door chemotherapie resulteerde in een hoger percentage orgaansparing in vergelijking met het eerst toedienen van chemotherapie gevolgd door chemoradiotherapie. De langetermijnresultaten van de OPRA-studie werden gepresenteerd op ASCO 2023. In de groep patiënten behandeld met INCT-CRT was de 5-jaarsorgaanbesparing 39%, vergeleken met 54% in de CRT-CNCT-groep. De meeste lokale ‘regrowth’ (94%) presenteerde zich binnen de eerste twee jaar na starten van ‘watch-and-wait’, en ‘regrowth’ na drie jaar is extreem zeldzaam. Daarnaast was ziektevrije overleving gelijk voor patiënten die direct TME ondergingen vergeleken met patiënten die TME ondergingen na ‘regrowth’.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:243–6)
Lees verderNTVO - jaargang 20, nummer 4, september 2023
drs. J. van Dorp , dr. J.M. de Feijter , dr. N. Mehra , dr. T. van der Heijden , dr. R. Meijer , dr. B.W.G. van Rhijn , dr. B.B.M. Suelmann , dr. M.S. van der Heijden
In de NABUCCO-studie cohort 1 (Van Dijk et al, Nat Med 2020) werden 24 stadium III- urotheelkankerpatiënten preoperatief behandeld met ipilimumab (dag 1, 22: 3 mg/kg) plus nivolumab (dag 22: 1 mg/kg en dag 43: 3 mg/kg) voorafgaand aan resectie van de primaire tumor. In dit cohort behaalde 46% van de patiënten na behandeling een pathologische complete respons (pCR, ypT0N0). In cohort 2 werd onderzocht of met een hogere dosering ipilimumab (3 mg/kg) een hogere effectiviteit kon worden behaald of dat een lagere dosering (1 mg/kg) voldoende zou zijn, gezien de bemoedigende resultaten met ipilimumab 1 mg/kg bij andere tumoren. Dertig stadium III- (cT3-4aN0M0 of cT1-4aN1-3M0) urotheelkankerpatiënten werden gerandomiseerd tussen ipilimumab 3 mg/kg of ipilimumab 1 mg/kg, in combinatie met nivolumab. In de hoge dosering ipilimumab bleek een pCR bij 43% van de patiënten en complete ‘downstaging’ bij 58%, vergelijkbaar met cohort 1. In de lage dosering bleek slechts een pCR bij 7% van de patiënten. Deze resultaten suggereren dat alleen de toevoeging van hoge dosis ipilimumab aan nivolumab tot hogere activiteit leidt in de preoperatieve behandeling van locoregionaal gevorderd (stadium III) urotheelkanker.
Daarnaast werd bekeken of het meten van circulerend tumor-DNA (ctDNA) in plasma en urine, door middel van de zeer gevoelige RaDaR-assay, de effectiviteit van ipilimumab en nivolumab zou kunnen voorspellen. De aanwezigheid van ctDNA in urine voorafgaand aan resectie bleek de klinische uitkomst niet goed te voorspellen, alhoewel een complete respons in de blaas hiermee wel kon worden voorspeld. Afwezigheid van ctDNA in het plasma bleek sterk gecorreleerd met effectiviteit van iplimumab en nivolumab, met een oddsratio van 45,0 voor complete respons (ypT0/Ta/Tis/T1N0) en een hazardratio van 10,4 (95%-betrouwbaarheidsinterval 2,9–37,5) voor progressievrije overleving.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:164–71)
Lees verderNTVO - 2021, nummer 6, september 2021
drs. G.W.B. Janssen , dr. N. Mehra , dr. J.P.M. Sedelaar
Van de nieuw-gediagnosticeerde prostaatkanker blijkt 20% bij aanvang gemetastaseerd te zijn. Deze gemetastaseerde hormoongevoelige prostaatkanker (mHSPC) werd tot voor kort alleen behandeld met androgeendeprivatietherapie (ADT). Sinds enkelejaren wordt onderscheid gemaakt tussen laag-volume gemetastaseerde ziekte en hoog-volumeziekte. Bij laag-volumeziekte wordt een combinatie geadviseerd van ADT met radiotherapie op de prostaat. Bij hoog-volumeziekte wordt een combinatie geadviseerd van ADT met een toevoeging van docetaxel of abirateronacetaat. Vorig jaar is apalutamide toegevoegd (CieBOM, december 2020) en recentelijk enzalutamide (CieBOM, juni 2021). Beslissingen over de indicatie van deze combinatietherapieën moeten worden afgewogen tegen de bijwerkingen, kwaliteit van leven, duur van behandeling, kosten, beschikbaarheid, voorkeur van patiënt en te verwachten winst. Zo zullen deze patiënten standaard in een multidisciplinair overleg (MDO) worden besproken en zal een gewogen behandeladvies worden afgegeven waarover de behandelaar en de patiënt vervolgens in gesprek gaan. In dit overzichtsartikel wordt stilgestaan bij de nieuwste inzichten van de combinatietherapieën bij hormoongevoelige gemetastaseerde prostaatkanker.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2021;18:213-22)
Lees verder