oncologische observatie

De inzet van enzalutamide en fentanyl in de behandeling van castratieresistente prostaatkanker: een pijnlijke combinatie

NTVO - 2019, nummer 4, june 2019

E.A. van Elteren , drs. G.E. Benoist , prof. dr. M. Smits , prof. dr. W.R. Gerritsen , dr. I.M. van Oort , dr. N.P. van Erp , dr. N. Mehra

Samenvatting

Pijn is een veelvoorkomend symptoom bij patiënten met het gemetastaseerd castratieresistente prostaatcarcinoom (CRPC). Pijnstilling door gebruik van opioiden, zoals fentanyl, is vaak noodzakelijk voor het behoud van een goede kwaliteit van leven. Een onvoldoende gesignaleerde farmacologische interactie is die tussen enzalutamide en fentanyl, waarbij sterke inductie van cytochroom P450-3A4 (CYP3A4) door enzalutamide resulteert in onmeetbaar lage spiegels van fentanyl in het bloed van patiënten. Deze interactie heeft klinisch relevante gevolgen: de pijn is onvoldoende onder controle en na het staken van enzalutamide is er een risico van overdosering als de fentanyl-dosering tijdens gebruik van enzalutamide is opgehoogd. De hieronder beschreven casus illustreert deze klinisch relevante interactie. Bewustwording van mogelijke geneesmiddelinteracties bij gebruik van oncolytica is zeer relevant in de kliniek om de zorg voor deze kwetsbare patiëntengroep in de palliatieve setting te verbeteren.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:146–51)

Lees verder

Diagnostische en therapeutische strategie voor fluoropyrimidines bij patiënten die meerdere DPYD-varianten dragen

NTVO - 2019, nummer 3, may 2019

C.A.T.C. Lunenburg MSc, L.M. Henricks , dr. A.B.P. van Kuilenburg , prof. dr. R.H.J. Mathijssen , prof. dr. J.H.M. Schellens , prof. dr. A.J. Gelderblom , prof. dr. H.J. Guchelaar , dr. J.J. Swen

Samenvatting

Fluoropyrimidines, zoals 5-fluorouracil (5-FU) en capecitabine, worden veelvuldig als standaardbehandeling gebruikt bij verschillende soorten kanker. Dosisaanpassing op basis van DPYD-genotypering wordt in toenemende mate toegepast om ernstige toxiciteit door fluoropyrimidines te kunnen voorspellen en voorkomen, mede doordat het advies tot prospectief genotyperen van DPYD in september 2017 werd opgenomen in de richtlijn Colorectaal carcinoom medische oncologie.1 Ten gevolge van deze toename in het aantal patiënten dat wordt gegenotypeerd, worden in toenemende mate patiënten met bijzondere genotypes geïdentificeerd, bijvoorbeeld patiënten die meerdere DPYD-varianten dragen. Consequenties hiervan voor dosisaanpassing zijn onduidelijk, met name omdat het onbekend is of de varianten in hetzelfde allel voorkomen of verspreid zijn over beide allelen van het DNA. Op basis van de genotyperingsuitslag is het niet mogelijk de initiële dosisreductie nauwkeurig te bepalen. Zonder dosisreducties lopen deze patiënten een verhoogd risico op het ontwikkelen van ernstige fluoropyrimidine-geïnduceerde toxiciteit. We beschrijven vier casus om het probleem verder toe te lichten. Ons advies voor de praktijk is te overleggen met het centrum waar de genotypering is uitgevoerd en een fenotypetest in te zetten voor deze individuele gevallen.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:109–14)

Lees verder

Een zwelling van de mamma; niet altijd wat het lijkt

NTVO - 2019, nummer 3, may 2019

W. Ramphal MSc., drs. L.E.M.P. Elsten , drs. P.D. Gobardhan , dr. C.P.H. Vreuls , dr. A.J. ten Tije

Samenvatting

Een maligne afwijking van de mamma wordt, vaak terecht, bestempeld als een primair mammacarcinoom. Een metastase of lokalisatie van een andere primaire tumor hoort echter altijd in de differentiaaldiagnose te staan. Bij 0,43% van de maligne afwijkingen van de mamma gaat het om een metastase van een extra mammaire tumor. In autopsieonderzoeken is dit zelfs tussen 0,5% en 6,6%. De therapie van een metastase of lokalisatie van een andere primaire tumor verschilt met die van het mammacarcinoom. Vroegtijdige bevestiging van de etiologie van de tumor is van essentieel belang om de correcte behandeling te starten. Hoewel het lichamelijk onderzoek en radiologische diagnostiek zeer relevant zijn in het opsporen van afwijkingen in de borst, blijft pathologisch onderzoek onontbeerlijk. Aan de hand van drie casus illustreren we dat de histologische en immuunhistochemische diagnostiek cruciaal zijn voor het stellen van de diagnose waarbij mag worden gesteld: ‘tissue is the issue’.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:104–8)

Lees verder

Gigantische gastro-intestinale stromatumoren

NTVO - 2019, nummer 2, march 2019

drs. F. Crouwel , drs. J.A. Stibbe , dr. A. van Geel , dr. L. Meijer-Jorna , dr. W.H. Schreurs , dr. L.M. Kager

Samenvatting

Gastro-intestinale stromatumoren (GIST) zijn zeldzame tumoren van de tractus digestivus die ontstaan uit de cellen van Cajal. GIST kunnen in enkele gevallen een grootte van meer dan 10 cm over de langste as bereiken. GIST kenmerken zich veelal door mutaties in het KIT– of PDGFRa-gen en kunnen, indien niet resistent, in (neo)adjuvante setting worden behandeld met imatinib, naast volledige resectie van de tumor. De recidiefkans en het risico op (late) metastasering van de GIST is afhankelijk van zowel de grootte, de lokalisatie en de mitotische activiteit van de tumor. Dit artikel beschrijft twee patiëntencasus van GIST waarbij de initiële presentatie bestond uit gewichtsverlies, een palpabele massa in de buik en in één geval progressieve buikpijn. Bij radiologisch onderzoek werd de diagnose GIST overwogen, die in één casus preoperatief door middel van biopt en bij de andere casus postoperatief werd bevestigd. De tumoren hadden een grootte van respectievelijk 26 en 32 cm. Beide patiënten werden curatief behandeld door middel van een laparotomische resectie en voor beiden geldt dat zij door middel van CT-scans zullen worden vervolgd. Eén patiënt wordt nog drie jaar nabehandeld met imatinib. Deze twee patiënten demonstreren de soms aspecifieke presentatie van GIST. Laparotomische radicale resectie is de eerste keuze van behandeling. Eventueel kan imatinib neoadjuvant worden gestart om tumorreductie te induceren indien de tumor marginaal resectabel is of kan imatinib worden gegeven als nabehandeling, in beide gevallen uiteraard mits de tumor er gevoelig voor is.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:54–60)

Lees verder

Slokdarmcarcinoom bij een patiënt met constitutioneel ‘mismatch repair deficiency’-syndroom

NTVO - 2019, nummer 1, february 2019

drs. B.D. Vermeulen , dr. M.C.A. van Kouwen , dr. M.C.J. Jongmans , dr. R.S. van der Post , dr. C.E.M. Gidding , dr. B.R. Klarenbeek , prof. dr. P.D. Siersema , prof. dr. C. Rosman

Samenvatting

Doel en achtergrond: Het presenteren van een nog niet eerder beschreven maligne manifestatie bij een patiënt met constitutioneel ‘mismatch repair deficiency’ (CMMRD)-syndroom. Methoden: Beschrijving van een casus en literatuurstudie. Resultaten: Patiënten met CMMRD presenteren zich met centraalzenuwstelsel-, hematologische en gastro-intestinale maligniteiten op de kinderleeftijd. Wij beschrijven een 19-jarige patiënt met CMMRD en een adenocarcinoom van de slokdarm die succesvol werd behandeld met neoadjuvante chemoradiotherapie gevolgd door slokdarmresectie. Een slokdarmcarcinoom is voor zover ons bekend nog niet eerder beschreven bij patiënten met CMMRD. Conclusie: Slokdarmcarcinoom kan een manifestatie zijn van CMMRD. Meer kennis over het ziektespectrum van CMMRD is bijdragend om het diagnostisch en therapeutisch management van patienten met CMMRD te optimaliseren.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:19–23)

Lees verder

Een niet-rokende vrouw met een kleincellig longcarcinoom met een mutatie in het epidermale groeifactorreceptor (EGFR)-gen

NTVO - 2018, nummer 8, december 2018

drs. B.H.G. de Bruijn , dr. E.A.P.M. Romme , drs. J. Stavast , dr. N.A. 't Hart , dr. J.P.F.H.A. Simons

Samenvatting

Een kleincellig longcarcinoom bij een niet-rokende vrouw is zeldzaam. Deze casus illustreert dat een goede samenwerking tussen clinicus en patholoog in zo een geval belangrijk is. Indien de diagnose kleincellig longcarcinoom bij een niet-rokende vrouw wordt vastgesteld, zal moeten worden beoordeeld of het biopt representatief is en of er sprake is van een mengtumor. Afhankelijk van deze uitslagen zal in een multidisciplinair overleg moeten worden besproken of mutatieanalyse is geïndiceerd en wat de meest effectieve behandeling is. Er is immers weinig bekend over het effect van EGFR-tyrosinekinaseremmers bij het kleincellig longcarcinoom.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2018;15:297–301)

Lees verder

De huidreactie ‘eosinophilic, polymorphic, and pruritic eruption associated with radiotherapy’ (EPPER) bij een patiënte met borstkanker

NTVO - 2018, nummer 7, november 2018

drs. H.Q. Telkamp , drs. F.E. Bellot , prof. dr. M. Verheij

Samenvatting

In deze casusbeschrijving wordt een zeldzame cutane bijwerking van radiotherapie geïllustreerd, genaamd ‘eosinophilic, polymorphic, and pruritic eruption associated with radiotherapy’ (EPPER), bij een patiënte met een mammacarcinoom. De klinische bevindingen zijn breed en variëren van erythemateuze papels tot rode bullae. Lokale of gegeneraliseerde pruritus komt hierbij vaak voor. Over de pathogenese van EPPER is weinig bekend. Histologisch kenmerkt EPPER zich door een perivasculaire eosinofiele infiltratie in de dermis. Bij de patiënt die zich tijdens of na bestraling presenteert met een atypische matig tot ernstige huidreactie, behoort EPPER tot de differentiaaldiagnose. Onderbreking van de radiotherapie kan worden overwogen als dit beeld zich ontwikkelt tijdens de behandeling.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2018;15:256–9)

Lees verder