NTVO - 2015, nummer 5, august 2015
drs. D.H.H. Ubachs , dr. J.M. van Dieren , dr. D. van den Broek , drs. J. ten Cate , dr. J.M. Kerst
Doel en achtergrond: Zoeken naar aanknopingspunten voor de diagnostiek en behandeling van ‘cancer-associated thrombotic microangiopathy’ (CA-TMA).
Methoden: Beschrijving van 2 casus in het AvL-NKI in Amsterdam en een literatuuronderzoek.
Resultaten: Patiënten met CA-TMA presenteren zich vaker met botpijn, dyspneu en hypoxie dan patiënten met idiopathische TTP-HUS. De ADAMTS13-bepaling kan helpen onderscheid te maken tussen idiopathische TTP en CA-TMA. Patiënten met CA-TMA hebben geen baat bij plasmaferese.
Conclusie: Uit literatuuronderzoek is gebleken dat CA-TMA een slechte prognose heeft, met een 30 dagenmortaliteit van 50–71%. In enkele gevallen is chemotherapie succesvol gebleken.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:179–84)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 4, june 2015
dr. J.J.C. Verhoeff , dr. G. van Tienhoven , dr. H. Rijna , dr. P.W.G. van der Linden , dr. C.J. Dommering , L. Moonen , drs. A. van den Brink
Het syndroom van Cowden (SC) wordt tegenwoordig geschaard onder het PTEN hamartoom tumorsyndroom (PHTS). PHTS is een autosomaal dominant overervend kankersyndroom dat in Nederland bij ongeveer 1:250.000 mensen voorkomt. PHTS wordt veroorzaakt door een mutatie in het tumorsuppressorgen PTEN en geeft onder andere een verhoogde kans op het ontwikkelen van kanker. Bij een 34-jarige patiënte werd een pT1cN2M0 invasief ductaal carcinoom van de linkermamma gevonden en werd de diagnose PHTS gesteld. Dit ‘case report’ beschrijft de behandeling van haar mammacarcinoom en bespreekt daarnaast de belangrijkste kenmerken van PHTS bij de patiënte en de raakvlakken met de antikankerbehandeling. Een samenvatting van de nieuwe richtlijn ‘PTEN hamartoom tumorsyndroom’ is elders in dit tijdschrift gepubliceerd. De complete richtlijn is te vinden op de website www.richtlijnendatabase.nl.
(NED TIJDSCHR OnNCOL 2015;12:148–51)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 3, may 2015
drs. A.S.B. Conijn-Mensink , dr. J. Buter , dr. L. Rozendaal
Spermatocytair seminoom is een zeldzame tumor die voorkomt bij 2–12% van de patiënten met een kiemceltumor van de testis. Het is een indolente tumor met een goede prognose. Metastasering vindt zelden plaats, tenzij er sarcomateuze transformatie is. In deze casus gaat het over een 69-jarige man die in 2005 een orchidectomie rechts had ondergaan in verband met een stadium IA-kiemceltumor van de testis. Bij histopathologisch onderzoek bleek het toen te gaan om een spermatocytair seminoom, waarvoor hij aanvullend werd behandeld met radiotherapie van de para-aortale lymfeklieren (13 x 2 Gy). Begin 2014 werd hij opnieuw gediagnosticeerd met een kiemceltumor van de testis, waarvoor hij een orchidectomie links onderging. Bij histopathologisch onderzoek bleek het wederom om een spermatocytair seminoom te gaan. Een CT-abdomen liet voor metastasen verdachte afwijkingen zien in de lever. Verwijzing naar ons ziekenhuis vond plaats voor systemische chemotherapie in de veronderstelling dat er sprake was van een gemetastaseerd spermatocytair seminoom. Omdat een spermatocytair seminoom zelden metastaseert, werd besloten eerst verder onderzoek te doen naar de afwijkingen in de lever. Er bleek geen sprake te zijn van een gemetastaseerd spermatocytair seminoom. De patiënt bleek een gemetastaseerd maagcarcinoom te hebben, waarvoor werd gestart met palliatieve chemotherapie.
Deze casus illustreert dat specifieke kennis over kiemceltumoren van de testis noodzakelijk is voor de keuze van de juiste diagnostiek en behandeling. Histopathologisch onderzoek is essentieel bij twijfel over de juiste diagnose. Het is belangrijk patiënten met zeldzame tumoren te verwijzen naar een expertisecentrum.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:109–12)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 3, may 2015
dr. J.M.J. Schreinemakers , prof. dr. J. Smit , dr. J.F. Langenhuijsen , prof. dr. J.H.W. de Wilt
In dit artikel wordt een casus beschreven van een vrouw die zich presenteert met hirsutisme. Bij analyse blijkt sprake van een verhoogd cortisol en testosteron. Aanvullend beeldvormend onderzoek in de vorm van een CT-scan laat een grote tumor zien uitgaande van de rechterbijnier met maligne kenmerken. De tumor wordt verwijderd door middel van een open adrenalectomie. Histologisch onderzoek laat een tumor zien met maligne kenmerken. Tevens wordt een korte beschrijving gegeven van de huidige inzichten in het bijnierschorscarcinoom, hetgeen een zeldzame entiteit is.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:104–8)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 2, march 2015
drs. A. Heijne , prof. dr. H.J. Bonjer , dr. F.C. den Boer
Doel en achtergrond: De incidentie van schildkliercarcinoom neemt toe. De eerste presentatie van schildkliercarcinoom is in 10–20% van de gevallen buiten de schildklier gelegen.
Methoden: Beschrijving van 3 casus in het Zaans Medisch Centrum en VU medisch centrum.
Resultaten: Als gevolg van een atypische presentatie en gebrek aan eenduidigheid in de diagnostiek kan vertraging ontstaan in het diagnosticeren en behandelen van een maligniteit.
Conclusie: Bij een zwelling in de hals moet men bedacht zijn op een (metastase van) schildkliercarcinoom, ook als de diagnostiek in de richting van een benigne afwijking wijst.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:66–72)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 1, february 2015
drs. M.M. Visser , drs. A. Neradova , prof. dr. K. Grünberg , dr. C.J. van Groeningen
Achtergrond: Het nefrotisch syndroom wordt meestal gezien bij primaire nieraandoeningen of secundair aan systeemziekten. Veel minder vaak komt het voor als paraneoplastisch verschijnsel.
Casus: Een 71-jarige vrouw wordt opgenomen in verband met gegeneraliseerd oedeem. Het laboratoriumonderzoek toont hypoalbuminemie en forse proteïnurie als uiting van een nefrotisch syndroom. Het nierbiopt toont geringe mesangiale sclerose. Echografie van de buik laat normale nieren zien en daarnaast beiderzijds een ovariumtumor. Een cytologische punctie van een pathologische lymfeklier bevestigt het vermoeden van een ovariumcarcinoom. Er wordt gestart met 4 kuren chemotherapie (carboplatine en paclitaxel) gevolgd door complete interval ‘debulking’ chirurgie en 3 kuren chemotherapie met dezelfde middelen. Na het afronden van de behandeling is het nefrotisch syndroom verdwenen.
Conclusie: Het nefrotisch syndroom is in 10% van de gevallen geassocieerd met een maligniteit. Wees hierop bedacht wanneer patiënten zich presenteren met het nefrotisch syndroom.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:19–22)
Lees verderNTVO - 2014, nummer 8, december 2014
B.P.C. van Oijen MSc, drs. K. Mansour , drs. N. van Orshoven , C. Mestres Gonzalvo MSc., dr. R. Janknegt , dr. P.H.M. van der Kuy
Cisplatine is een platinumverbinding die in combinatie met pemetrexed wordt toegepast bij de behandeling van maligne pleuraal mesothelioom. Insulten zijn een zeldzame bijwerking van cisplatine, die meestal optreden binnen 5–15 dagen na toediening.
Een 71-jarige man met recentelijk gediagnosticeerd maligne pleuraal mesothelioom ontwikkelt tot tweemaal toe een status epilepticus na start met cisplatine. De patiënt was al ruim 20 jaar aanvalsvrij en therapie met anti-epileptica was goed ingesteld, waarbij de spiegels regelmatig werden gecontroleerd. De eerste status epilepticus treedt 4 dagen na start van de chemotherapie op. Het EEG toont een beeld van een niet-convulsieve status epilepticus. Het beloop in de tijd tussen de eerste intraveneuze toediening van de cisplatine en het optreden van de status epilepticus suggereert een waarschijnlijk causaal verband (berekend met behulp van de Naranjo-score). De status epilepticus is behandeld en na 6 dagen is de patiënt in redelijk goede conditie naar huis gegaan. Binnen 3 dagen na ontslag wordt de patiënt echter opnieuw opgenomen met een status epilepticus.
Geneesmiddelinteracties met oncolytica zijn relatief onbekend. Patiënten die worden behandeld met anti-epileptica zijn hiervoor gevoelig. Verder onderzoek naar de incidentie en ernst van deze chemotherapie-gerelateerde interacties is gewenst.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:301–5)
Lees verder