NTVO - 2019, nummer 8, december 2019
drs. R.A. Massaad , drs. W. Brekelmans , ir., drs. F.A.J. Toonen , drs. A.M. Zeilemaker
Extravasatie is een onbedoelde lekkage van intraveneuze toediening van vloeistoffen in het subcutane weefsel. De ernst en gevolgen zijn afhankelijk van het soort vloeistof en de hoeveelheid hiervan. Bij extravasatie van chemotherapie zal de acute weefselschade zich vaak presenteren met pijn, roodheid en zwelling, meestal gevolgd door weefselnecrose. Indien mogelijk kan bij tijdige ontdekking een antidotum worden gegeven. In dit artikel wordt een klinische casus besproken waarbij extravasatie van doxorubicine is opgetreden. De patiënt werd daarna een jaar op de voet gevolgd. Deze casus bewijst dat een goed extravasatieprotocol, tijdige herkenning door clinici en toediening van het antidotum in combinatie met een langdurige en intensieve wondzorg tot weefselbehoud leidt. Desalniettemin is extravasatie van chemotherapie een ernstige complicatie waarbij langdurige behandeling geïndiceerd is.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:319–24)
Lees verderNTVO - 2019, nummer 7, november 2019
drs. A.W. Wenmakers , drs. S. van den Bosch , dr. J. Wilbers , dr. T. Dijkema , prof. dr. J.H.A.M. Kaanders
Radiatie-geïnduceerde atherosclerose is een late toxiciteit van radiotherapie op grote en middelgrote bloedvaten. Er zijn sterke aanwijzingen dat hoofd-halskankerpatiënten behandeld met radiotherapie een verhoogd risico hebben op een herseninfarct of TIA op basis van atherosclerose. Heden ten dage is de vijfjaarsoverleving bij deze patiëntengroep 45%, wat meer dan een verdubbeling is ten opzichte van de afgelopen decennia. Atherosclerose zal derhalve van invloed kunnen zijn op de morbiditeit en mortaliteit binnen deze patiëntengroep. Deze casus is een voorbeeld van radiatie-geïnduceerde atherosclerose van de arteria carotis na radiotherapie vanwege een larynxcarcinoom 16 jaar eerder.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:276–80)
Lees verderNTVO - 2019, nummer 7, november 2019
drs. C.M.C. Lemmens , dr. M.J. Vos , prof. dr. M.J.B. Taphoorn , dr. R.E. Hagenbeek
Het ‘SMART-syndroom’, een acroniem voor ‘stroke-like migraine attacks after radiation therapy’, betreft een relatief zeldzame late complicatie van cerebrale radiotherapie bij gliomen. Hierbij treedt jaren na bestraling van de hersentumor bij het merendeel van de patiënten progressieve hoofdpijn op, gevolgd door een spectrum aan unilaterale neurologische uitval tot epileptische insulten. Beeldvorming met MRI-hersenen toont bij deze patiënten verhoogde T2-gewogen signaalintensiteit corticaal met zwelling en contrastlekkage ter plaatse. Bij het stellen van de diagnose dient met name tumorrecidief te worden uitgesloten, hoewel ook andere aandoeningen een vergelijkbaar klinisch beeld kunnen geven. Doorgaans betreft het SMART-syndroom een benigne aandoening die spontaan in remissie treedt binnen enkele maanden. Behandeling dient vooral te zijn gericht op symptoombestrijding en ondersteuning in herstel. De volgende ziektebeschrijving illustreert het optreden van het SMART-syndroom bij een patiënt acht jaar na radiotherapie voor een ganglioneuroblastoom.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:271–5)
Lees verderNTVO - 2019, nummer 6, september 2019
drs. M.K. van der Kooij , E.M.E. Verdegaal , dr. M. Slingerland , dr. F.M. Speetjens , prof. dr. S.H. van der Burg , dr. H.W. Kapiteijn
De incidentie van gemetastaseerd huidmelanoom is de laatste jaren sterk toegenomen. Er zijn veel nieuwe (immuun)therapieën voor de behandeling van deze ziekte. Auto-immuunreacties treden hierbij relatief vaak op. In dit artikel wordt een patiënt beschreven met gemetastaseerd melanoom die werd behandeld met de combinatie van anti-PD1- en anti- CTLA4-immuuntherapie. Na twee kuren voelde de patiënt zich relatief goed en had hij weinig klachten, toch bleek hij bij routinecontrole een thyreoïditis en hepatitis te hebben. Negen weken na de start van de combinatietherapie was de ziekte progressief, waarop patiënt overstapte naar doelgerichte therapie met BRAF- en MEK-remmers. Twintig weken later was de ziekte opnieuw progressief, waarna de patiënt startte met een andere immuuntherapie, namelijk adoptieve T-celtherapie. De ziekte stabiliseerde en uiteindelijk trad zelfs een complete respons op. Hoewel de eerdere auto-immuunbijwerkingen onder controle bleven, ontwikkelde de patiënt binnen enkele weken een indrukwekkend vitiligobeeld. Aan de hand van deze casus wordt geïllustreerd dat een objectieve respons kan worden bereikt door middel van adoptieve T-celtherapie na progressie van ziekte op de standaardbehandelingen. Daarnaast is strenge monitoring van patiënten met gemetastaseerd melanoom die worden behandeld met doelgerichte therapie en immuuntherapie geïndiceerd.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:238–43)
Lees verderNTVO - 2019, nummer 5, july 2019
dr. M.P. Dierselhuis , prof. dr. C.M. Zwaan
Met de komst van nieuwe moleculaire technieken en de brede toepasbaarheid daarvan, worden steeds meer nieuwe aangrijpingspunten (‘targets’) geïdentificeerd die een mogelijke rol kunnen spelen in de oncogenese. Een deel van deze ‘targets’ is tumor-specifiek en is een belangrijk aangrijpingspunt voor doelgerichte therapie, een ander deel wordt in wisselende frequentie in verschillende tumoren aangetoond. Sommige afwijkingen zijn tumor-drijvend, terwijl andere niet of beperkt bijdragen aan de oncogenese. Behandeling van patiënten met nieuwe middelen voor doelgerichte therapie in onderzoeksverband of daarbuiten heeft tot meerdere successen geleid. In dit artikel wordt een casus beschreven van een 4-jarig meisje met melanoom, bij wie bij een aangetoonde NTRK-mutatie, NTRK-remming geen effect had. Bij opnieuw biopteren van de primaire tumor was de eerder gevonden mutatie niet meer aantoonbaar, hetgeen een verklaring kan zijn voor het ontbreken van respons op de therapie.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:190–3)
Lees verderNTVO - 2019, nummer 4, june 2019
E.A. van Elteren , drs. G.E. Benoist , prof. dr. M. Smits , prof. dr. W.R. Gerritsen , dr. I.M. van Oort , dr. N.P. van Erp , dr. N. Mehra
Pijn is een veelvoorkomend symptoom bij patiënten met het gemetastaseerd castratieresistente prostaatcarcinoom (CRPC). Pijnstilling door gebruik van opioiden, zoals fentanyl, is vaak noodzakelijk voor het behoud van een goede kwaliteit van leven. Een onvoldoende gesignaleerde farmacologische interactie is die tussen enzalutamide en fentanyl, waarbij sterke inductie van cytochroom P450-3A4 (CYP3A4) door enzalutamide resulteert in onmeetbaar lage spiegels van fentanyl in het bloed van patiënten. Deze interactie heeft klinisch relevante gevolgen: de pijn is onvoldoende onder controle en na het staken van enzalutamide is er een risico van overdosering als de fentanyl-dosering tijdens gebruik van enzalutamide is opgehoogd. De hieronder beschreven casus illustreert deze klinisch relevante interactie. Bewustwording van mogelijke geneesmiddelinteracties bij gebruik van oncolytica is zeer relevant in de kliniek om de zorg voor deze kwetsbare patiëntengroep in de palliatieve setting te verbeteren.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:146–51)
Lees verderNTVO - 2019, nummer 3, may 2019
C.A.T.C. Lunenburg MSc, L.M. Henricks , dr. A.B.P. van Kuilenburg , prof. dr. R.H.J. Mathijssen , prof. dr. J.H.M. Schellens , prof. dr. A.J. Gelderblom , prof. dr. H.J. Guchelaar , dr. J.J. Swen
Fluoropyrimidines, zoals 5-fluorouracil (5-FU) en capecitabine, worden veelvuldig als standaardbehandeling gebruikt bij verschillende soorten kanker. Dosisaanpassing op basis van DPYD-genotypering wordt in toenemende mate toegepast om ernstige toxiciteit door fluoropyrimidines te kunnen voorspellen en voorkomen, mede doordat het advies tot prospectief genotyperen van DPYD in september 2017 werd opgenomen in de richtlijn Colorectaal carcinoom medische oncologie.1 Ten gevolge van deze toename in het aantal patiënten dat wordt gegenotypeerd, worden in toenemende mate patiënten met bijzondere genotypes geïdentificeerd, bijvoorbeeld patiënten die meerdere DPYD-varianten dragen. Consequenties hiervan voor dosisaanpassing zijn onduidelijk, met name omdat het onbekend is of de varianten in hetzelfde allel voorkomen of verspreid zijn over beide allelen van het DNA. Op basis van de genotyperingsuitslag is het niet mogelijk de initiële dosisreductie nauwkeurig te bepalen. Zonder dosisreducties lopen deze patiënten een verhoogd risico op het ontwikkelen van ernstige fluoropyrimidine-geïnduceerde toxiciteit. We beschrijven vier casus om het probleem verder toe te lichten. Ons advies voor de praktijk is te overleggen met het centrum waar de genotypering is uitgevoerd en een fenotypetest in te zetten voor deze individuele gevallen.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:109–14)
Lees verder