NTVO - 2016, nummer 7, november 2016
drs. N.S. IJzerman , drs. K.G.A.M. Hussaarts , drs. R. Peric , drs. E. Kienhuis , ing. P. de Bruijn , dr. K.H. van der Leest , drs. H. Codrington , dr. J.S. Kloover , dr. B. van der Holt , prof. dr. J.G.J.V. Aerts , dr. T. van Gelder , dr. R.W.F. van Leeuwen , prof. dr. R.H.J. Mathijssen
Doel: De biologische beschikbaarheid van erlotinib is afhankelijk van de pH in de maag. Wanneer erlotinib gelijktijdig wordt gebruikt met een protonpompremmer (PPI), dan stijgt de pH in de maag, waardoor de oplosbaarheid en hiermee de biologische beschikbaarheid van erlotinib daalt. In deze studie onderzochten we of deze geneesmiddeleninteractie omzeild kan worden door erlotinib in te nemen met het zure drankje cola. Tevens zijn de effecten van cola op de biologische beschikbaarheid van erlotinib bij patiënten zonder PPI onderzocht.
Patiënt en methode: Dit is een gerandomiseerde, ‘cross-over’, farmacokinetische studie bij patiënten met niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC). Wij hebben de intra-patiëntverschillen in absorptie (oppervlakte onder de plasmaconcentratie-tijdcurve [AUC0-12uur]) bestudeerd na een 7-daagse periode van inname van erlotinib met cola, ten opzichte van inname van erlotinib met water bij patiënten met en zonder gelijktijdig gebruik van esomeprazol. Op dag 7 en 14 werden patiënten gedurende 24 uur opgenomen in het ziekenhuis voor farmacokinetische bloedafnames.
Resultaten: Achtentwintig evalueerbare patiënten zijn geïncludeerd in de analyse. In de groep patiënten die zowel erlotinib als esomeprazol gebruikte, nam de AUC0–12uur toe met 39% (van -12% tot 136%; p= 0,004). Bij patiënten die alleen erlotinib gebruikten was de geneesmiddel-AUC daarentegen minimaal verhoogd na inname met cola (9%; van -10% tot +30%; p=0,03).
Conclusie: Inname met cola leidde tot een klinisch relevante en statistisch significante verhoging van de biologische beschikbaarheid van erlotinib bij gelijktijdige behandeling met esomeprazol. Bij patiënten die niet gelijktijdig werden behandeld met een PPI is het effect marginaal. Deze bevindingen kunnen worden gebruikt om het beleid omtrent de geneesmiddelinteractie tussen PPI’s en erlotinib te optimaliseren.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2016;13:227–34)
Lees verderNTVO - 2016, nummer 7, november 2016
Dr. R. Cornelissen , dr. J.P. van Meerbeeck
Centralisatie van zorg is een actueel onderwerp in de zorg. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een hogere ‘case-load’ per centrum tot betere resultaten leidt. Met name voor minder frequente aandoeningen lijkt deze aanname intuïtief te zijn. De frequentie van het maligne (pleurale) mesothelioom is dermate laag, dat er van een ‘orphan disease’ wordt gesproken. Wij hebben een survey uitgevoerd onder de Nederlandse en Vlaamse longartsen die aanwezig waren op twee recente nascholingencolloquia in Nederland en Vlaanderen met als doel te inventariseren wat de ‘case-load’ van het mesothelioom per longarts was. Hieruit blijkt dat 99% van de longartsen minder dan 20 nieuwe mesothelioompatiënten per jaar ziet, een getal dat in verschillende normeringscijfers als norm wordt gesteld bij longkanker.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2016;13:235–9)
Lees verderNTVO - 2016, nummer 6, september 2016
dr. S.F. Oosting , prof. dr. T.P. Links
(Ned Tijdschr Oncol 2016;13:190–1)
Lees verderNTVO - 2016, nummer 6, september 2016
drs. T.C. Schneider , prof. dr. H. Morreau , dr. E.P. Corssmit , dr. H.W. Kapiteijn
Schildklierkanker vormt het grootste deel van de endocriene maligniteiten en heeft de afgelopen jaren wereldwijd een stijgende incidentie laten zien. Door de toenemende kennis van de biologische basis die ten grondslag ligt aan het ontstaan van het schildkliercarcinoom zijn er de afgelopen jaren meerdere aangrijpingspunten geïdentificeerd. Door de relatieve zeldzaamheid van deze maligniteit, de goede prognose van het merendeel van deze tumoren en het beperkte bewijs van de verschillende therapeutische mogelijkheden, is er echter een grote diversiteit aan behandelplannen. In dit overzichtsartikel beschrijven we de verschillende behandel(ings)mogelijkheden van het gevorderde schildkliercarcinoom.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2016;13:192–9)
Lees verderNTVO - 2016, nummer 6, september 2016
dr. J.P.A. van Basten
(NED TIJDSCHR ONCOL 2016;13:200–1)
Lees verderNTVO - 2016, nummer 6, september 2016
dr. C. Mitea , dr. B. de Keizer , dr. R.P. Meijer , prof. dr. M. van Vulpen , dr. M.G.E. Lam
Gallium-68 (68Ga)-prostaatspecifiek membraanantigeen (PSMA)-PET-CT is een nieuwe beeldvormende techniek voor patiënten met prostaatcarcinoom. PETCT is een hybride beeldvormende techniek die gebruikmaakt van de zeer sensitieve moleculaire informatie van de PET en de anatomische informatie van de CT. Het radioligand 68Ga-PSMA is een radioactief gelabelde peptide dat aan het membraaneiwit PSMA bindt. In het membraan van de prostaatcarcinoomcellen (zowel op het niveau van de primaire tumor als in de metastasen) komt PSMA hoger tot expressie dan in gezonde prostaatcellen.
Meerdere onderzoeken hebben aangetoond dat 68Ga-PSMA-PET-CT sensitief is voor de detectie van primair prostaatcarcinoom en metastasen in lymfeklieren, skelet en elders. In vergelijking met de huidige beeldvormende technieken (skeletscintigrafie en fluor-18 (18F)-fluorocholine-PET-CT), detecteert een 68Ga-PSMA-PET-CT bij dezelfde patiënt meer metastasen. Deze nieuwe techniek kan onder andere worden ingezet voor het detecteren van recidief prostaatcarcinoom bij zeer lage PSA-waarden. De rol van 68Ga-PSMA-PET-CT bij initiële stadiëring is nog niet uitgebreid onderzocht. De verwachting is dat het gebruik van 68Ga-PSMA-PET-CT bij patiënten met prostaatcarcinoom de komende jaren sterk zal toenemen en andere technieken zal vervangen.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2016;13:202–7)
Lees verderNTVO - 2016, nummer 5, august 2016
prof. dr. J.G.J.V. Aerts
Na de komst van docetaxel, pemetrexed en vervolgens erlotinib, een tyrosinekinaseremmer die is gericht tegen de epidermale groeifactorreceptor (EGFR-TKI), zijn er ruim een decennium lang geen nieuwe behandelingen met een aangetoonde verbetering van de overleving geweest voor patiënten met lokaal gevorderd, gemetastaseerd of lokaal gerecidiveerd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) met adenocarcinoomhistologie na eerstelijnschemotherapie. Met de komst van de angiogeneremmers en immuuntherapie is hierin verandering gekomen. Met deze therapieën is de overleving gestegen tot gemiddeld langer dan 1 jaar. Immuuntherapie laat indrukwekkende responsen zien, waarbij de duur van de respons langer is dan voorheen. Het is echter lastig om te bepalen welke patiënten zullen responderen en dus het meeste baat zullen hebben bij deze therapie. Bovendien kan een eventuele respons ook later in de behandeling optreden, dit in tegenstelling tot standaardchemotherapie. Omdat een groot deel van de patiënten niet respondeert op immuuntherapie is het goed om ook andere ontwikkelingen, zoals die van de angiogeneseremmers, in ogenschouw te nemen.
In dit overzichtsartikel ligt de focus op de tweedelijnsbehandeling van patiënten met een gevorderd NSCLC-adenocarcinoom. Na een beschrijving van enkele studies worden voorstellen gedaan over de plaatsbepaling van de angiogeneseremmers ten opzichte immuuntherapie.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2016;13:152–5)
Lees verder