overzichtsartikelen

Is er plaats voor een blaassparende behandeling van het spierinvasief blaascarcinoom?

NTVO - 2017, nummer 4, june 2017

drs. P.E.F. Stijns

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:130–1)

Lees verder

Blaassparende behandeling bij het spierinvasief blaascarcinoom

NTVO - 2017, nummer 4, june 2017

dr. M.C.C.M. Hulshof , dr. A.M. Leliveld-Kors , dr. A.D. Bins

Samenvatting

Niet-gerandomiseerde vergelijkende studies laten geen verschil in overleving zien tussen een radicale verwijdering van de blaas en een blaassparende behandeling (externe radiotherapie, radiochemotherapie of brachytherapie) voor patiënten met een solitair spierinvasief urotheelcelcarcinoom van de blaas. Selectiefactoren voor hetzij radicale cystectomie (jongere en fittere patienten, pN0-ziekte) of blaassparende behandeling (solitaire tumoren, cN0-ziekte) maken een goed vergelijk moeilijk. De verbeteringen bij de blaassparende behandeling, zoals toevoeging van gelijktijdige chemotherapie en betere bestralingstechnieken, laten in moderne series locoregionale tumorcontroles zien die vergelijkbaar zijn met de cystectomieseries, met als voordeel dat een adequate blaasfunctie behouden kan blijven en de behandeltoxiciteit minder is. Een blaassparende behandeling zou daarom aan iedere patiënt met een solitair spierinvasief blaascarcinoom als goed alternatief voor een cystectomie dienen te worden besproken.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:132–7)

Lees verder

Bevolkingsonderzoek darmkanker: is voorkomen beter dan genezen?

NTVO - 2017, nummer 4, june 2017

dr. A.M.J. Langers

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:138–9)

Lees verder

Bevolkingsonderzoek darmkanker in Nederland

NTVO - 2017, nummer 4, june 2017

dr. A.M. van Berkel , dr. I. Lansdorp-Vogelaar , drs. E. Toes-Zoutendijk , prof. dr. M.E. van Leerdam

Samenvatting

Het bevolkingsonderzoek darmkanker is in Nederland gestart in 2014. Elke twee jaar worden alle mannen en vrouwen tussen 55–75 jaar uitgenodigd om mee te doen aan een ontlastingstest. Bij een positieve test wordt een coloscopie gepland. In dit overzicht staan de resultaten van de eerste twee jaar bevolkingsonderzoek darmkanker in Nederland.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:140–5)

Lees verder

Radiomics: de toekomst in medische beeldvorming

NTVO - 2017, nummer 3, may 2017

ir. R.T.H. Leijenaar , ir. E.E.C. de Jong , ir. R.T.H.M. , drs. J.E. van Timmeren , prof. dr. P. Lambin

Samenvatting

Radiomics is een proces waarbij (standaard) medische beelden worden verwerkt tot kwantitatieve gegevens, met als doel deze gegevens – bijvoorbeeld in de vorm van diagnostische, prognostische of predictieve radiomics-modellen – te integreren in klinische keuzehulpsystemen. Deze systemen bieden ondersteuning bij het maken van klinische beslissingen, wat kan bijdragen aan geoptimaliseerde, gepersonaliseerde geneeskunde en een betere prognose voor de patiënt. Radiomics is een snelgroeiend onderzoeksveld en de verwachting is dat het een steeds belangrijkere rol zal gaan spelen in de medische wereld. In dit overzicht wordt de werkwijze van radiomics toegelicht en worden recente ontwikkelingen en uitdagingen besproken. Daarnaast wordt een blik geworpen op de toekomst, met toepassingen om de gepersonaliseerde geneeskunde verder te verbeteren met radiomics.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:82–9)

Lees verder

Is fysieke training tijdens chemotherapie voor patiënten met kanker haalbaar?

NTVO - 2017, nummer 3, may 2017

K. Lankhorst , prof. E. Geleijn , R. Huijsmans MSc., prof. dr. J. Dekker , prof. dr. E. Boven

Samenvatting

Achtergrond: Oncologische patiënten die chemotherapie ondergaan, ervaren vaak een achteruitgang in spierkracht, uithoudingsvermogen, kwaliteit van leven en een toename van vermoeidheid tijdens en na de behandeling. Bij patiënten die in opzet curatief worden behandeld vanwege mamma- of coloncarcinoom lijkt een beweeginterventie tijdens chemotherapie effectief te zijn in het tegengaan van deze negatieve gevolgen. Voor andere patiënten met kanker is het nog onduidelijk of een trainingsinterventie haalbaar en effectief is voor behoud of verbetering van het fysiek functioneren, kwaliteit van leven en verminderen van vermoeidheid.

Doel: Bepalen of het haalbaar is voor andere patiënten dan mamma- en coloncarcinoompatiënten in de curatieve fase om tijdens chemotherapie of chemoradiatie te trainen.

Methode: Gedurende één jaar kwamen alle patiënten met de diagnose kanker die chemotherapie of chemoradiatie kregen, exclusief mamma- en coloncarcinoompatiënten in de curatieve fase, in aanmerking voor deelname aan de trainingsinterventie (Cytofys+). Het trainingsprogramma bestond uit kracht- en aërobe training twee keer per week gedurende één uur onder begeleiding van een fysiotherapeut. De totale duur van de interventie besloeg de tijdsperiode waarin patiënten chemotherapie kregen tot een maximum van 12 weken.

Resultaten: In totaal werden 62 patiënten ongeacht ziektestadium verwezen voor deelname aan Cytofys+, van wie 44 chemotherapie kregen en de overige 18 patiënten chemoradiatie. Meer dan de helft van de patiënten (n=33; 53%) was in staat om het trainingsprogramma te volbrengen. In de palliatief behandelde groep voltooiden zeven van de 17 patiënten het programma. De haalbaarheid bij patiënten met longkanker (acht van de 21) was het slechtst. Bij de groep die het trainingsprogramma volhield, trad een significante verbetering in de beenspierkracht op (166–192 kg; p=0,001). Er waren geen significante veranderingen in armspierkracht, uithoudingsvermogen, kwaliteit van leven en vermoeidheid. Uitval tijdens het programma lijkt vaker voor te komen bij patiënten die palliatief worden behandeld, maar ook bij patiënten die bij aanvang van de chemotherapie al een lage kwaliteit van leven hebben en een laag fysiek functioneren.

Conclusie: Niet voor elke patiënt met kanker is het haalbaar om tijdens chemotherapie of chemoradiatie het Cytofys+-trainingsprogramma te volgen. Bij patiënten die het trainingsprogramma konden volbrengen, was sprake van behoud van fitheid en zelfs verbetering van beenspierkracht. Vervolgonderzoek zou zich moeten richten op het samenstellen van risicoprofielen die uitval bij deelname aan een trainingsinterventie kunnen voorspellen. Voor patiënten met een hoog risico op uitval voor de nu gangbare en gestandaardiseerde programma’s is het advies om een trainingsinterventie op maat te ontwikkelen en op effectiviteit te evalueren.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:90–9)

Lees verder

Sarcopenie bij patiënten met hoofd-halskanker

NTVO - 2017, nummer 2, march 2017

S.I. Bril , dr. A.J. Pothen , prof. dr. R. de Bree

Samenvatting

Er is in toenemende mate aandacht voor de lichaamssamenstelling van kankerpatiënten en de invloed hiervan op behandeling en prognose. Specifieke interesse is er voor lage spiermassa ofwel sarcopenie. Bij veel maligniteiten wordt sarcopenie beschreven als een voorspellende en prognostische factor voor nadelige uitkomsten zoals postoperatieve complicaties, chemo-therapie-gerelateerde toxiciteit en kortere overleving. Bij hoofd-halskanker is sarcopenie nog weinig onderzocht, maar de problemen die worden geassocieerd met sarcopenie komen hierbij veelvuldig voor. Er zijn verschillende methoden om sarcopenie te meten, waaronder ‘dual-energy X-ray’-absorptiometrie (DEXA), bio-elektrische impedantieanalyse (BIA) en computertomografie (CT). In de meeste oncologische studies over sarcopenie wordt gebruik gemaakt van de CT-‘single slide’-methode op niveau L3 om spiermassa te meten. In dit overzichtsartikel wordt samengevat wat er tot nu toe is beschreven over sarcopenie en vetvrije massa in relatie tot slagen van therapie, uitkomst en overleving bij hoofd-halskankerpatiënten. Ten slotte geven wij een visie op toekomstig onderzoek naar sarcopenie bij hoofd-halskankerpatiënten en de klinische relevantie hiervan.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:46–52)

Lees verder