Pembrolizumab plus chemotherapie voor gemetastaseerde, recidief of refractaire baarmoederhalskanker

april 2022 Farmanieuws Jeroen Beekwilder
Female reproductive system made of paper and hands isolated on blue background

De KEYNOTE-826-studie was opgezet om te onderzoeken of het toevoegen van pembrolizumab aan platinumbevattende chemotherapie met of zonder bevacizumab de effectiviteit zou verbeteren als eerstelijnsbehandeling van gemetastaseerd, recidief of refractair cervixcarcinoom. De resultaten lieten zien dat in de patiëntpopulatie zowel de progressievrije als de algehele overleving significant langer was met pembrolizumab dan met placebo.

Op dit moment is de voorkeursbehandeling voor gemetastaseerd, recidief of refractair cervixcarcinoom platinum-bevattende chemotherapie met bevacizumab. Van PD-1-remmers pembrolizumab en cemiplimab is aangetoond dat ze als monotherapie werkzaam zijn bij patiënten met eerder behandeld cervixcarcinoom. Tot nu toe was er geen data beschikbaar over de toevoeging van een PD-1-remmer aan chemotherapie met of zonder bevacizumab.

KEYNOTE-826

KEYNOTE-826 is een dubbelblinde fase III-studie, waarin patiënten met gemetastaseerd, recidief of refractair cervixcarcinoom gerandomiseerd (1:1) werden toegewezen aan behandeling met 200 mg pembrolizumab of placebo (elke 3 weken tot maximaal 35 cycli) plus platinumbevattende chemotherapie en, naar inzicht van de behandelaar, bevacizumab. De twee primaire eindpunten van de studie waren progressievrije overleving (‘progression-free survival’, PFS) en algehele overleving (‘overall survival’, OS). Deze werden bepaald in de ‘intention-to-treat’ (ITT)-populatie, bij patiënten met een PD-L1 gecombineerde positieve score van 1 of meer (PD-L1 CPS ≥1) en bij patiënten met een PD-L1 gecombineerde positieve score van 10 of meer (PD-L1 CPS ≥10).

Langere progressievrije overleving

Patiënt- en ziektekenmerken van de twee groepen waren vergelijkbaar bij aanvang van de studie. In beide groepen kreeg ruim 60% van de patiënten bevacizumab. Van de 617 patiënten in de ITT-populatie was de mediane PFS 10,4 maanden in de pembrolizumabgroep en 8,2 maanden in de placebogroep (HR [95%-BI]: 0,65 [0,53-0,79]; p<0,001). Voor de 548 patiënten met een PD-L1 CPS ≥1 was de mediane PFS respectievelijk 10,4 en 8,2 maanden (HR [95%-BI]: 0,62 [0,50-0,77]; p<0,001). Voor de 316 patiënten met PD-L1 CPS ≥10 ten slotte, was de mediane PFS 10,4 maanden met pembrolizumab en 8,1 maanden zonder pembrolizumab (HR [95%-BI]: 0,58 [0,44-0,77]; p<0,001).

Langere algehele overleving

Het percentage patiënten dat na 12 maanden nog in leven was ook hoger met pembrolizumab in alle populaties. Het OS-percentage voor PD-L1 CPS ≥1 na 24 maanden was 53% bij de patiënten behandeld met toegevoegd pembrolizumab vergeleken met 42% in de placebogroep (HR [95%-BI]: 0,64 [0,50-0,81]; p<0,001). Voor de ITT-populatie en PD-L1 CPS ≥10 waren deze percentages respectievelijk 50% en 40% (HR [95%-BI]: 0,67 [0,54-0,84]; p<0,001) en 54% en 45% (HR [95%-BI]: 0,61 [0,44-0,84]; p=0,001). De mediane OS werd niet bereikt in de PD-L1-geselecteerde subgroepen. In de ITT-populatie was de mediane OS 24,4 maanden met pembrolizumab en tussen de 16,3 en 16,5 maanden met placebo. Het voordeel van het toevoegen van pembrolizumab was consistent bij alle vooraf gespecificeerde subgroepen, inclusief de subgroepen met en zonder bevacizumab.

Secundaire eindpunten

Het percentage patiënten met een bevestigde respons, vastgesteld door de onderzoeker, was hoger in de groep met pembrolizumab dan met placebo. Er werden meer complete responsen gerapporteerd in de pembrolizumabgroep. Bovendien was in vergelijking met placebo de responsduur langer met toevoeging van de PD-1-remmer. De ‘time to deterioration’ (TTD) volgens de EQ-5D-5L VAS-score, ofwel de tijd tot de eerste afname van 5 punten op deze kwaliteit van leven-schaal ten opzichte van de uitgangswaarden, was langer met pembrolizumab dan met placebo.

Beheersbaar bijwerkingenprofiel

Graad 3 tot 5-bijwerkingen kwamen voor bij 82% van de patiënten in de pembrolizumabgroep en 75% in de placeboarm. De meest voorkomende graad 3 tot 5-bijwerkingen waren anemie (pembrolizumab 30%, placebo 27%) en neutropenie (12 en 10%, respectievelijk). Mogelijk immuun-gemedieerde bijwerkingen kwamen voor bij 34% van de patiënten in de pembrolizumab-groep en bij 15% van de patiënten behandeld met placebo. Dit betrof een graad 3 tot 5-bijwerking bij respectievelijk 11% en 3%.

Op basis van deze resultaten kan pembrolizumab plus chemotherapie met of zonder bevacizumab een mogelijk nieuwe behandeloptie zijn voor vrouwen met persisterende, recidief of gemetastaseerde baarmoederhalskanker.

Referentie

Colombo N, Dubot C, Lorusso D, et al. Pembrolizumab for Persistent, Recurrent, or Metastatic Cervical Cancer. N Engl J Med 2021;385:1856-67.