In het afgelopen decennium heeft de introductie van specifieke monoklonale antilichamen gericht tegen het ‘programmed death 1’(PD-1)-eiwit, het daarbij horende ligand PD-L1 en het checkpoint cytotoxisch T-lymfocyt-geassocieerd antigeen 4 (CTLA-4) gezorgd voor ongekende verbeteringen van de overleving bij patiënten met een gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (‘non-small cell lung cancer’, NSCLC).1 Aanvankelijk werden deze checkpointremmers onderzocht als tweedelijnsmonotherapie, maar op basis van meer recente resultaten uit klinische studies maken ze nu deel uit van de eerstelijnsbehandeling, als monotherapie of in combinatie met andere geneesmiddelen. Tegenwoordig krijgen vrijwel alle patiënten met een gevorderd NSCLC zonder ‘driver’-mutatie een eerstelijnsbehandeling gericht tegen PD-1 of PD-L1.2 Dit artikel beschrijft de resultaten uit klinische studies naar eerstelijnsimmuuntherapie bij patiënten met een gevorderd NSCLC. Ook worden handvatten geboden om de beste behandeling te kiezen voor de individuele patiënt.