
Een innovatieve bloedtest die minuscule hoeveelheden tumorgenetisch materiaal kan detecteren, blijkt opmerkelijk effectief in het voorspellen welke patiënten met stadium III-melanoom een verhoogd risico hebben op ziekterecidief. Dit blijkt uit onderzoek geleid door wetenschappers van NYU Langone Health en het Perlmutter Cancer Center (New York, VS), dat onlangs is gepubliceerd in The Lancet Oncology.
De studie toont aan dat ongeveer 80 procent van de patiënten met stadium III-melanoom bij wie circulerend tumor-DNA (ctDNA) werd aangetroffen vóór de start van de behandeling, uiteindelijk een recidief ontwikkelde. Bij deze patiënten keerde de ziekte meer dan vier keer sneller terug dan bij degenen zonder detecteerbaar ctDNA.
De onderzoekers gebruikten druppel-digitale PCR-tests om BRAFV600E- of BRAFV600K-mutaties te meten in bloedmonsters. Deze methode richt zich op de meest voorkomende genetische mutaties in melanoomcellen. Het gemuteerde DNA komt in de bloedbaan terecht wanneer tumorcellen afsterven.
Het onderzoeksteam analyseerde bloedmonsters van bijna 600 mannen en vrouwen die hadden deelgenomen aan de COMBI-AD-studie, een dubbelblinde, gerandomiseerde fase 3-studie naar dabrafenib (150 mg tweemaal daags) plus trametinib (2 mg eenmaal daags) versus placebo bij gereseceerd BRAFV600-gemuteerd stadium III-melanoom.
De mediane follow-up voor de biomarkeranalyses bedroeg 60 maanden in de combinatietherapiegroep en 58 maanden in de placebogroep. ctDNA was detecteerbaar in 79 (13%) van de 597 baseline monsters. De ctDNA-positiviteit en het aantal mutante kopieën per ml plasma waren significant hoger bij patiënten met hogere ziektestadia.
Patiënten met detecteerbaar ctDNA vertoonden een aanzienlijk slechtere recidiefvrije overleving in vergelijking met patiënten zonder detecteerbaar ctDNA (placebogroep: mediaan 3,71 maanden versus 24,41 maanden; hazard ratio 2,91; p<0,0001; combinatietherapiegroep: mediaan 16,59 maanden versus 68,11 maanden; hazard ratio 2,98; p<0,0001).
Hoofdonderzoeker Mahrukh Syeda meent dat de bevindingen suggereren dat ctDNA-tests oncologen kunnen helpen identificeren welke melanoompatiënten waarschijnlijk goed zullen reageren op therapie. In de toekomst kunnen dergelijke beoordelingen routinematig in de kliniek worden gebruikt om behandelbeslissingen te sturen.
De onderzoekers ontdekten ook dat vrijwel alle patiënten bij wie ctDNA werd gedetecteerd op 3, 6, 9 of 12 maanden na aanvang van de behandeling, een melanoomrecidief ervoeren. Dit suggereert dat wanneer de genenfragmenten niet waarneembaar zijn vóór therapie maar later verschijnen, dit kan duiden op verslechtering van de ziekte.
In stadium III-melanoom, een van de meest agressieve vormen van huidkanker, hebben tumorcellen zich verspreid van de huid naar nabijgelegen lymfeklieren. Na chirurgische verwijdering van deze lymfeklieren kan recidief moeilijk te detecteren zijn met conventionele beeldvormende methoden zoals röntgen en CT-scans, wat heeft geleid tot de zoektocht naar alternatieve manieren om kankeractiviteit vroegtijdig op te sporen.
Volgens David Polsky, mede-hoofdauteur van de studie, bieden ctDNA-tests in tegenstelling tot standaard weefselgebaseerde analyses van tumorcellen een directe meting van de ziekte zelf. Hij merkt echter op dat in sommige gevallen kanker toch terugkeerde, ook al had de patiënt een negatieve ctDNA-test vóór aanvang van de therapie.
De onderzoekers zijn nu van plan de gevoeligheid van hun test te verbeteren en willen onderzoeken of het gebruik van deze biomarker voor behandelbeslissingen inderdaad de overlevingskansen en levenskwaliteit van patiënten kan verbeteren.