Articles

UGT1A1-genotypering voorafgaand aan behandeling met irinotecan: een prospectieve veiligheids- en kostenanalyse bij UGT1A1-‘poor metaboliser’-patiënten

NTVO - jaargang 19, nummer 2, april 2022

dr. E.C. Hulshof , drs. M. de With , dr. F.M. de Man , dr. G.J. Creemers , dr. B.A.L.M. Deiman , prof. dr. H.J. Guchelaar , prof. dr. R.H.J. Mathijssen , prof. dr. H. Gelderblom , dr. M.J. Deenen

SAMENVATTING

Irinotecan is een veelvuldig gebruikt antikankergeneesmiddel voor de behandeling van colorectaal en pancreascarcinoom. De belangrijkste bijwerkingen van irinotecan zijn febriele neutropenie en diarree. Deze bijwerkingen treden significant vaker op bij patiënten die homozygoot drager zijn van UGT1A1*28 en UGT 1A1*93, doordat deze genvarianten tot verminderde glucuronidering en daarmee tot hogere concentraties van de actieve metaboliet SN-38 leiden. Desondanks wordt vaak in de dagelijkse praktijk nog geen genotypering van UGT1A1 verricht voorafgaand aan de behandeling met irinotecan. Het doel van deze studie was het bepalen van de veiligheid, haalbaarheid, farmacokinetiek en de kosten van prospectief genotyperen van UGT1A1 bij patiënten die behandeld gaan worden met irinotecan. In deze prospectieve, multi-center, niet-gerandomiseerde studie werden patiënten, die werden behandeld met irinotecan, vooraf gegenotypeerd voor UGT1A1*28 en UGT1A1*93. Homozygote dragers (UGT1A1-‘poor metabolisers’; PM’s) kregen een 30% irinotecan dosisreductie in cyclus 1. Daarna werd de dosering getitreerd op basis van het aantal neutrofielen en klinische tolerantie. Het primaire eindpunt was de incidentie van febriele neutropenie. UGT1A1-PM’s werden vergeleken met 1) historische controles (UGT1A1-PM’s behandeld met een 100% dosering) waarbij de gegevens zijn verkregen uit de literatuur, en met 2) UGT1A1-non-PM’s behandeld met 100% dosering in de huidige studie. In totaal zijn 350 patiënten prospectief geïncludeerd, van wie 31 (8,9%) UGT1A1-PM waren. De incidentie van febriele neutropenie bij UGT1A1-PM’s in deze groep was 6,5% in vergelijking tot 24% bij de historische UGT1A1-PM-controles behandeld met een 100% dosering (p=0,04), en was vergelijkbaar met de incidentie bij UGT1A1-non-PM’s (4,1%; p=0,63). Bij de UGT1A1-PM’s was dankzij de 30% dosisreductie de systemische blootstelling aan de actieve metaboliet SN-38 binnen het therapeutische venster en was gelijk aan de blootstelling in een controlecohort behandeld met de standaarddosering. De kostenanalyse liet zien dat prospectief genotyperen van UGT1A1 tot een gemiddelde kostenreductie van € 183,- per patiënt leidt. Concluderend kan worden gesteld dat UGT1A1-geno-typering voorafgaand aan een irinotecanbehandeling de mogelijkheid biedt om voor UGT1A1-PM-patiënten de dosis met 30% te verlagen, wat leidt tot een significante verlaging van de incidentie van febriele neutropenie en kostenbesparend is. Daarom zou doseren op geleide van het UGT1A1-genotype bij irinotecanbehandeling de nieuwe klinische standaard moeten worden.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2022;19:65–70)

Lees verder

Verbeteren van de veiligheid van de behandeling met fluoropyrimidines: de Alpe2U- en DPYD-NOW-studies

NTVO - 2020, nummer 6, september 2020

drs. J.E. Knikman , drs. M. de With , prof. dr. J.H.M. Schellens , dr. J.J. Swen , prof. dr. A.J. Gelderblom , prof. dr. R.H.J. Mathijssen , prof. dr. H.J. Guchelaar , dr. A. Cats

SAMENVATTING

Ongeveer 15–30% van de patiënten die worden behandeld met fluoropyrimidines (capecitabine en 5-FU) ontwikkelt ernstige (CTCAE-graad 3–5) fluoropyrimidine- gerelateerde toxiciteit. Een risicofactor voor ernstige toxiciteit is deficiëntie van dihydropyrimidinedehydrogenase (DPD), het enzym dat 5-FU omzet in inactieve metabolieten. DPD-deficiënties worden voornamelijk veroorzaakt door variaties in het DPYD-gen. Bij slechts ~17% van de patiënten die ernstige toxiciteit van fluoropyrimidinetherapie ervaren is deze echter te herleiden naar de vier huidige DPYD-varianten waarop tegenwoordig standaard wordt gescreend. Bovendien hebben deze vier DPYD-varianten vooral betekenis bij Kaukasiërs. De Alpe2U- en DPYD-NOWonderzoeken beogen de ernstige fluoropyrimidinegerelateerde toxiciteit verder te reduceren.

In het Alpe2U-onderzoek wordt onderzocht of de incidentie van ernstige toxiciteit bij wildtype patiënten kan worden verlaagd met behulp van de serum-uracilconcentratie. Retrospectief onderzoek heeft aangetoond dat patiënten met een verhoogde uracilconcentratie (>16 ng/ml) een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van ernstige toxiciteit. In het DPYDNOW- onderzoek wordt in kaart gebracht welke DPYDvarianten geassocieerd zijn met een verlaagde DPDactiviteit en het ontwikkelen van ernstige fluoropyrimidine gerelateerde toxiciteit bij patiënten met een niet-westerse achtergrond.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2020;17:243-7)

Lees verder