overzichtsartikelen

Progesteron is een belangrijke oorzaak van borstkanker

NTVO - jaargang 21, nummer 1, maart 2024

prof. dr. H.J.T. Coelingh Bennink , dr. I.J. Schultz

SAMENVATTING

De geslachtshormonen oestradiol en progesteron, en in mindere mate testosteron, zijn bij vrouwen in verband gebracht met het risico om borstkanker te krijgen. Wij hebben literatuuronderzoek verricht naar de relatie tussen het aantal doorgemaakte menstruele cycli, en daarmee de expositie aan deze hormonen, en het ontstaan van borstkanker. Een fysiologische afname van het aantal doorgemaakte cycli ten gevolge van een late menarche, een vroege menopauze, zwangerschappen en borstvoeding, en interferentie met het aantal cycli door genetische afwijkingen, pathologische aandoeningen en farmaceutische interventies, tonen een sterke correlatie tussen het risico om borstkanker te krijgen en het totale aantal doorgemaakte cycli. In klinische situaties zonder menstruele cycli bestaat een aanzienlijk lager borstkankerrisico. In genetische of transgendersituaties met normale vrouwelijke borsten en oestrogenen, maar zonder progesteron, is de incidentie van borstkanker zeer laag, wijzend op een essentiële rol van progesteron. Tijdens de menstruele cyclus heeft progesteron een sterk proliferatief effect op normaal borstepitheel, terwijl oestradiol en testosteron slechts een gering effect hebben. De herhaalde intermitterende stimulatie van het borstepitheel door progesteron verhoogt de epitheliale mutatiebelasting en veroorzaakt proliferatie-geassocieerde DNA-replicatiefouten via door progesteron gestimuleerde factoren zoals WNT4, RANKL en APOBEC3B. Langlevende epitheliale cellen in het borstepitheel, zoals stamcellen, kunnen deze mutaties gedurende lange perioden meedragen en het kan tientallen jaren duren totdat deze mutaties leiden tot borsttumoren die groot genoeg zijn om te diagnosticeren. Borsttumoren gediagnosticeerd tijdens het gebruik van hormonale anticonceptie of na de menopauze, al dan niet tijdens het gebruik van menopauzale hormoontherapie, zijn het gevolg van de groei van reeds bestaande, maar nog niet gediagnosticeerde, en door het progesteron van eerdere menstruele cycli veroorzaakte borsttumoren. Daarbij kan de groei van hormoongevoelige tumoren wel worden gestimuleerd door oestrogenen en sommige progestagenen, daarmee de onjuiste indruk wekkend, dat deze behandelingen borstkanker veroorzaken.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2024;21:13–21)

Lees verder

Innovaties in de kinderoncologische chirurgie

NTVO - jaargang 20, nummer 5, oktober 2023

prof. dr. M.H.W.A. Wijnen , M. Fitski MSc, dr. A.F.W. van der Steeg

SAMENVATTING

Kindertumoren zijn zeldzaam en komen vooral voor bij kinderen jonger dan 10 jaar. Vanwege de kleinere dimensies is er altijd een balans tussen een volledige resectie en het verwijderen van te veel gezond weefsel. Daarom is het wenselijk om met moderne technieken te proberen nauwkeuriger te opereren. Minimaal-invasieve of scopische (MIS) technieken worden al vaak toegepast, maar bij kleine kinderen is hiervoor soms te weinig werkruimte. Bij veel tumoren is tumor-‘spill’ een groter risico bij MIS en als er tumor-‘spill’ is, moet vaak (extra) bestraling worden gegeven ter voorkoming van een lokaal recidief. 3D-technieken worden nu vooral toegepast bij voorbereiding van operaties; het implementeren van deze technieken tijdens de operatie is de volgende uitdaging en is bij een aantal operaties al mogelijk. Fluorescentie laat tumoren oplichten wanneer er licht van een bepaalde golflengte op wordt geschenen. Dit kan met een algemene fluorofoor zoals ICG (indocyanine groen) of specifieke tumorantigenen gekoppeld met een fluorofoor. Centralisatie en specialisatie is een ‘innovatie’ die wellicht meer invloed heeft op de kwaliteit van de chirurgie dan veel van de bovengenoemde technieken.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:202–5)

Lees verder

Patiëntgestuurde controle vanuit huis na oncologische chirurgie

NTVO - jaargang 20, nummer 4, september 2023

drs. K.R. Voigt , drs. L. Wullaert , dr. ir. M. Mulder , dr. O. Husson , prof. dr. C. Verhoef , dr. D.J. Grünhagen

SAMENVATTING

De toegang tot (oncologische) zorg staat onder hoge druk, onder andere door de wereldwijde vergrijzing. Na een in opzet curatieve behandeling komen patiënten in een controletraject gedurende meerdere jaren. Meerdere studies hebben aangetoond dat intensieve postoperatieve controles in vergelijking met een minimalistische controle niet leidt tot overlevingsvoordeel of een verbetering van kwaliteit van leven. Een moderne, patiëntgestuurde controle vanuit huis kan gunstig zijn vanuit zowel het perspectief van de patiënt als vanuit maatschappelijk oogpunt. Er is meer onderzoek noodzakelijk om de kwaliteit van leven en kosteneffectiviteit van patiëntgestuurde controles in kaart te brengen. In dit artikel wordt ingegaan op studies die zich bezighouden met een patiëntgestuurde follow-up vanuit huis na oncologische chirurgie.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:148–53)

Lees verder

Intraperitoneale chemotherapie bij niet-resectabele peritoneale metastasen

NTVO - jaargang 20, nummer 4, september 2023

N.A.D. Guchelaar , drs. B.J. Noordman , dr. S.L.W. Koolen , dr. B. Mostert , dr. E.V.E. Madsen , dr. J.W.A. Burger , drs. A.R.M. Brandt-Kerkhof , dr. G.J. Creemers , dr. I.H.J.T. de Hingh , dr. M. Luyer , dr. S. Bins , dr. P.C. van der Sluis , dr. E. van Meerten , dr. S.M. Lagarde , prof. dr. C. Verhoef , prof. dr. B.P.L. Wijnhoven , prof. dr. R.H.J. Mathijssen

SAMENVATTING

Peritoneale metastasen zijn geassocieerd met een slechte prognose. Palliatieve systemische chemotherapie is de standaardbehandeling voor patiënten met irresectabele peritoneale ziekte, maar de effectiviteit daarvan wordt belemmerd door de peritoneum-plasmabarrière. Cyclisch toegediende intraperitoneale chemotherapie via een peritoneale toegangspoort zou een nieuwe en betere behandelmogelijkheid kunnen zijn voor deze patiëntenpopulatie. In dit overzichtsartikel wordt de huidige stand van zaken over cyclische intraperitoneale chemotherapie voor verschillende tumortypen besproken en wordt een overzicht gegeven van lopende studies in Nederland.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:154–9)

Lees verder

Patiënten met kanker op de Spoedeisende Hulp: kenmerken en determinanten van ligduur

NTVO - jaargang 20, nummer 3, juli 2023

drs. M. Muharam , C. Aleixo Caeiro , dr. R.J.C.G. Verdonschot , dr. N. Wlazlo , drs. G. Prins van Gilst , drs. B.J. Mathot , dr. J. Alsma , dr. M.E.M.M. Bos

SAMENVATTING

Doel: De huidige situatie op de Spoedeisende Hulp (SEH) voor patiënten met een maligniteit die systemische therapie ondergaan in kaart brengen met als focus de doorlooptijd van deze patiënten, zodat in vervolgonderzoek interventies kunnen worden ontwikkeld die tijdwinst mogelijk maken. Opzet: Retrospectief observationeel onderzoek. Methode: Patiënten die in de periode van 1 januari 2019 tot 29 februari 2020 de SEH van het Erasmus MC in Rotterdam bezochten, kwamen in aanmerking voor inclusie. Er zijn twee willekeurige steekproeven genomen om het verschil aan te tonen in ligduur op de SEH tussen respectievelijk patiënten die vanaf de SEH werden opgenomen of ontslagen vanuit de verschillende oncologische disciplines (hematologie, longoncologie en interne oncologie) en tussen patiënten uit de voorgenoemde disciplines die vanaf de SEH werden opgenomen. Benodigde gegevens van de geïncludeerde patiënten werden verkregen vanuit het elektronisch patiëntendossier (HiX, ChipSoft®). Primaire uitkomsten voor het eerste onderzoek betroffen verschillen in patiëntkarakteristieken, klinische parameters van ziekte en behandeling en verschillen in logistieke variabelen op de SEH tussen ontslagen en opgenomen patiënten. Vervolgens werd het verschil in ligduur tussen opgenomen patiënten met een maligniteit van de verschillende disciplines op de SEH geanalyseerd. Resultaten: Voor het verschil tussen opgenomen en ontslagen patiënten vanaf de SEH werden 125 ontslagen en 118 opgenomen patiënten geïncludeerd. Opgenomen patiënten waren ouder dan ontslagen patiënten, kwamen vaker per ambulance naar de SEH, werden vaker door de huisarts doorgestuurd, hadden een kortere tijd tussen de laatste toediening van systemische therapie en presentatie op de SEH, en hadden een langere ligduur op de SEH. Daarnaast kregen ontslagen patiënten vaker de werkdiagnose infectie en trombose/bloeding, terwijl opgenomen patiënten vaker de werkdiagnose bijwerkingen van therapie en ziekteprogressie kreeg. Voor het onderscheid in verblijfsduur op de SEH tussen de disciplines werden 210 patiënten geïncludeerd. Ligduur op de SEH was significant langer voor de longoncologie ten opzichte van de interne oncologie (p<0,001; mean diff. 87; 95%-BI [33; 140]). Ook wanneer een conventionele foto en/of CT-scan werd gemaakt (p=0,002; mean diff. -48; 95%-BI [-77; -18]; p<0,001; mean diff. -167; 95%-BI [-223; -110]) of er een consult op de SEH plaatsvond was de ligduur significant langer (p<0,001; mean diff. -100; 95%-BI [-137; -64]). Opvang door het eigen specialisme zorgde voor een kortere ligduur dan opvang door een ander specialisme (p=0,001). Voor verwijzers lagen patiënten verwezen via de specialist er significant korter dan patiënten per ambulance (p=0,027, mean diff. 53; 95%-BI [6; 100]). Conclusie: Er is een verschil tussen patiënten met een maligniteit die zijn ontslagen of opgenomen vanaf de SEH met betrekking tot leeftijd, type verwijzing en aard van ‘werkdiagnose’, naast het ondergaan van beeldvormend onderzoek en het ontvangen van een consult op de SEH. Dit kan als aangrijpingspunt dienen voor verder onderzoek en mogelijkheden voor verbetering van de doorlooptijden.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:105–14)

Lees verder

Radiatiegeïnduceerde lymfopenie: een aloude bijwerking met nieuwe relevantie

NTVO - jaargang 20, nummer 2, mei 2023

drs. P.J.J. Damen , prof. dr. ir. J.J. Sonke , dr. C.T. Muijs , dr. M. Peters , dr. J.S.A. Belderbos , dr. P.S.N. van Rossum

SAMENVATTING

Radiatiegeïnduceerde lymfopenie (RIL) is een lang gekende en veelvoorkomende bijwerking van radiotherapie en is een direct gevolg van celdood van lymfocyten die tijdens bestraling het bestralingsveld doorkruisen. Door de hoge stralingsgevoeligheid van lymfocyten treedt de celdood niet alleen op in het hogedosisgebied, maar ook in gebieden van in- en uittredende bundels met lage dosis. Het doel van dit artikel is om een overzicht te geven van de nieuwe inzichten in de klinische relevantie van RIL en mogelijke aangrijpingspunten voor het voorkomen hiervan. In de afgelopen jaren is sprake van toenemende aandacht en bewijs voor de negatieve invloed van RIL op therapierespons en overlevingsuitkomsten van patiënten met solide tumoren. De hernieuwde aandacht is voornamelijk ontstaan door de intrede van immuuntherapie, waarvan de werking afhankelijk is van vitale lymfocyten. Inderdaad blijkt RIL geassocieerd met een verminderde effectiviteit van immuuntherapie. De negatieve effecten van RIL op oncologische uitkomsten worden beschreven bij onder andere hersen-, long-, slokdarm-, hoofdhals- en bekkentumoren. Studies hebben verscheidene klinische en dosimetrische factoren gevonden die geassocieerd zijn met het ontstaan van ernstige RIL. Inzicht in deze factoren kan helpen bij het identificeren van patiënten met een verhoogd risico op RIL en de mogelijke aanpak hiervan. Methoden om RIL te voorkomen zijn gericht op het verminderen van de onbedoelde blootstelling van de circulerende bloedpool en secundaire lymfoïde organen aan radiotherapie. Voorbeelden hiervan zijn hypofractioneren, het hanteren van dosisbeperkingen voor lymfocytrijke risico-organen of het verkleinen van het totale bestraalde volume door middel van protonentherapie of adaptieve radiotherapie.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:63–9)

Lees verder

Optimalisatie van de zorgketen moleculaire diagnostiek bij niet-kleincellig longcarcinoom in Noord-Nederland

NTVO - jaargang 20, nummer 2, mei 2023

drs. V.D. de Jager , B.N. Cajiao Garcia MSc, dr. A. ter Elst , prof. dr. W. Timens , dr. C.C.H.J. Kuijpers , dr. L.C. van Kempen , prof. dr. E. Schuuring , dr. A.J. van der Wekken , prof. dr. S.M. Willems

SAMENVATTING

Predictieve moleculaire diagnostiek speelt een belangrijke rol bij het bepalen van de behandelmogelijkheden voor patiënten met (gemetastaseerd) niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC). De meeste patiënten met NSCLC worden gediagnostiseerd en behandeld in een niet-academisch ziekenhuis. Deze ziekenhuizen verrichten zelf predictieve moleculaire diagnostiek of besteden dit uit aan een laboratorium in het regionale netwerk van academische en perifere ziekenhuizen en laboratoria. Eerder onderzoek heeft laten zien dat bij een deel van de patiënten met (stadium IV) NSCLC geen of onvolledige moleculaire diagnostiek wordt verricht. Daardoor kan voor deze patiënten geen optimale behandelkeuze voor beschikbare (doelgerichte) geneesmiddelen worden gemaakt. Om in kaart te brengen waarom dit zo is en hoe dit kan worden verbeterd, is in 2020 het project ‘Landelijke implementatie predictieve analyses bij longkanker op regionaal niveau’ gestart. Hierin wordt de workflow van de moleculaire diagnostiek onderzocht binnen zes regionale netwerken in Nederland. In de regio Noord-Nederland is sinds de start van het project een aantal stappen gezet om belemmeringen te identificeren en het aantal patiënten voor wie geen volledige predictieve diagnostiek wordt verricht, te verminderen. In dit overzichtsartikel worden deze stappen, de onderliggende rationale en de ervaringen tot nu toe uiteengezet.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:70–6)

Lees verder