Patroon recidieven hetzelfde bij patiënten na behandeling atezolizumab en ‘best supportive care’ bij niet-kleincellig longcarcinoom in IMpower010-studie

november 2021 CongresUpdate Dominique Vrouwenvelder
Lungs,Heart Anatomy. 3d illustration
Bij een interim-analyse van de ziektevrije overleving in de IMpower010-studie kwamen recidieven vaker voor bij de patiënten die ‘best supportive care’ (BSC) kregen in vergelijking met patiënten die werden behandeld met atezolizumab. Er is echter geen verschillend patroon zichtbaar tussen de studiearmen aangaande het soort recidief. Zoals verwacht, werd immuuntherapie na recidief vaker toegepast bij patiënten in de BSC-groep dan bij de atezolizumab-arm van de studie.Tot wel 60% van de patiënten met stadium I-III niet-kleincellig longcarcinoom (‘non-small cell lung carcinoma’, NSCLC) krijgt een recidief, ondanks curatieve behandeling. Dit geeft aan dat in deze setting er nog altijd een medische behoefte is. IMpower010 is de eerste fase III-studie die aantoonde dat immuuntherapie in de adjuvante setting leidt tot een verbetering in ziektevrije overleving (‘disease free survival’, DFS) bij NSCLC na complete resectie en platinumbevattende chemotherapie. Tijdens ESMO 2021 rapporteerde dr. Felip over de locatie van recidieven en daaropvolgende behandelingen in de IMpower010-studie ten tijde van de interim-analyse.

Studieopzet IMpower010

Er werden 1.280 patiënten gerekruteerd voor de IMpower010-studie waarvan er 1.269 voldeden aan het criteria dat zij maximaal 4 cycli van 21-dagen adjuvante chemotherapie (cisplatine samen met pemetrexed, docetaxel, gamcitabine of venorelbine) hadden kregen. Vervolgens werden 1.005 patiënten gerandomiseerd (1:1) tot 16 cycli atezolizumab (1.200 mg elke 3 weken), of BSC. Alle patiënten hadden 4 tot 12 weken voor de studie een complete resectie ondergaan van stadium IB (≥4 cm) -IIIA NSCLC (AJCC/UICC v7) en hadden een ECOG-performancestatus van 0 of 1. Het primaire eindpunt door onderzoeker vastgestelde DFS en het secundaire eindpunt (algehele overleving [‘overall survival’, OS]) werden hiërarchisch getest. Eerst DFS in de subgroep met PD-L1 tumorcel (TC) ≥1% en stadium II-III-ziekte. Wanneer zij positief werden bevonden op DFS, werd DFS berekend in alle gerandomiseerde patiënten met stadium II-III ziekte en ten slotte DFS in de ITT-populatie (stadium IB-IIIA). Alleen wanneer deze laatste positief was kon OS worden getest in de ITT-populatie.

Resultaten

Zoals eerder was gerapporteerd was het DFS -eindpunt bereikt in de PD-L1 TC ≥1% stadium II-IIIA-populatie (HR[95%-BI]: 066[0,50-0,88], p=0,004), evenals bij alle gerandomiseerde stadium II-IIIA-patiënten (HR[95%-BI]: 0,79[0,64-0,96], p=0,02). Bij de groep van alle gerandomiseerde stadium II-IIIA-patiënten werd een DFS-verbetering gezien die toenam naarmate sprake was van een hogere PD-L1-expressie, met hazardratio’s van respectievelijk 0,97, 0,87 en 0,43 voor PD-L1 TC <1%, PD-L1 TC 1-49% en PD-L1 TC ≥50%. In een post-hoc analyse, waarin patiënten met bekend EGFR/ALK-positief NSCLC werden uitgesloten, waren de DFS-hazardratio’s numeriek verbeterd in de meeste PD-L1 subgroepen.

Van de PD-L1 TC ≥1% stadium II-IIIA-patiënten vertoonden 29,4% een recidief in de atezolizumab-arm vergeleken met 44,7% in de BSC-arm. Voor alle gerandomiseerde stadium II-IIIA-patiënten en de ITT-populatie waren deze percentages respectievelijk 33,3% versus 43% en 30,8% versus 40,8%. In het algemeen waren er geen duidelijke verschillen in de typen recidief (locoregionaal, metastasen op afstand, locoregionaal plus op afstand, uitzaaiingen alleen in het centraal zenuwstelsel, of een tweede primaire longtumor) bij de verschillende onderzochte populaties. Circa 37% van de patiënten in beide behandelarmen had alleen een locoregionaal recidief, 42% alleen op afstand en 18% zowel locoregionaal als op afstand. Voor patiënten in de PD-L1 TC ≥1% stadium II-IIIA-subgroep was er een trend zichtbaar in de richting van een vertraging in mediane tijd tot recidief voor patiënten in de atezolizumab-arm (17,6 maanden) vergeleken met BSC (10,9 maanden). Ongeveer 65% van de patiënten ontving postrecidief een systemische antikankerbehandeling. Zoals verwacht, ontvingen meer patiënten in de BSC-arm immuuntherapie (32%) in vergelijking met patiënten uit de atezolizumab-arm van de studie (12%). Er waren geen noemenswaardige verschillen in het gebruik van radiotherapie of chirurgie na het recidief tussen beide de twee behandelarmen en de complete studiepopulatie.

Conclusie

IMpower010 is de eerste positieve fase III-studie naar adjuvante immuuntherapie volgend op chirurgische resectie en adjuvante chemotherapie bij patiënten met vroegstadium NSCLC. Adjuvant atezolizumab laat een 34% lager risico zien op terugkeer van de ziekte of overlijden in de PD-L1 TC ≥1% stadium II-IIIA-populatie, waarmee het mogelijk de standaardbehandeling zou kunnen worden voor deze groep. Bij deze DFS-interim-analyse werden vergelijkbare patronen gezien met typen recidief bij beide behandelingen. Tot slot werd meer toepassing van immuuntherapie gezien postrecidief in de BSC-arm. Een langere follow-up zal mogelijk verschillen in recidiefpatronen aan het licht kunnen brengen.

Referentie

Felip E, Vallieres E, Zhou C, et al. IMpower010: sites of relapse and subsequent therapy from a Phase 3 study of atezolizumab vs best supportive care after adjuvant chemotherapy in stage IB-IIIA NSCLC. Gepresenteerd tijdens ESMO 2021; abstract LBA9.