KLINISCHE TRIALS

Wekelijks cisplatine versus driewekelijks op cisplatine gebaseerde chemoradiatie bij hoofd-halskankerpatiënten met lage skeletspiermassa: de CISLOW-studie

NTVO - jaargang 19, nummer 3, mei 2022

drs. A.W.M.A. Schaeffers , dr. L.A. Devriese , prof. dr. C.H. van Gils , dr. J.W. Dankbaar , dr. J. Voortman , dr. J.P. de Boer , drs. E.J. Smid , dr. G.W.J. Frederix , prof. dr. R. de Bree

SAMENVATTING

Bij patiënten die driewekelijks 100 mg/m2 lichaamsoppervlakte cisplatine in het kader van chemoradiatie (CCRT) krijgen vanwege een lokaal gevorderd plaveiselcelcarcinoom van het hoofd-halsgebied (HHPCC), komt cisplatine dosislimiterende toxiciteit (CDLT) vaak voor. Door CDLT kan de patiënt niet de geplande behandeling ontvangen, waardoor de kans op curatie en overleving vermindert. Het risico op CDLT is voor patiënten met een lage skeletspiermassa (SSM) drie keer hoger dan voor patiënten met een normale SSM. SSM kan worden bepaald door metingen op een CT-of MRI-scan van het hoofd-halsgebied, die routinematig wordt vervaardigd bij patiënten met (verdenking) op een HHPCC. Cisplatine op wekelijkse basis in een lagere dosering (40 mg/m2 lichaamsoppervlakte) is mogelijk minder toxisch. Voor een belangrijk effect op overleving en locoregionale controle zou de cumulatieve dosis cisplatine minimaal 200 mg/m2 moeten zijn. De hypothese is dat het vervangen van de standaard driewekelijkse dosis cisplatine door een wekelijkse dosis cisplatine gedurende zeven weken het risico op CDLT verkleint, waardoor een hogere cumulatieve dosis kan worden behaald. Een multicenter gerandomiseerde klinische studie bij patiënten met lage SSM is opgezet om dit te onderzoeken. De primaire uitkomstmaat is het verschil in therapietrouw aan CCRT bij patiënten die respectievelijk wekelijks 40 mg/m2 cisplatine en driewekelijks 100 mg/m2 cisplatine krijgen toegediend. Een extra controlegroep bestaat uit patiënten met een normale SSM, die volgens de lokale standaard cisplatine krijgen toegediend, waarbij beide doseringsschema’s mogen worden gebruikt. Secundaire uitkomstmaten bestaan uit de cumulatieve dosis cisplatine, toxiciteit, tijd tot eventueel recidief, tweejaarsoverleving, kwaliteit van leven, ervaringen van de patiënt en kosteneffectiviteit.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2022;19:119–23)

Lees verder

TURN-COVID: Nederlandse cohortstudie ter evaluatie van het gebruik van neutraliserende monoklonale antilichamen en andere antivirale middelen tegen SARS-CoV-2

NTVO - jaargang 19, nummer 3, mei 2022

dr. E. Birnie , namens de TURN-COVID-studiegroep

SAMENVATTING

Nieuwe antivirale middelen kunnen een mogelijk keerpunt zijn in de preventie en behandeling van patiënten met COVID-19. Verschillende gerandomiseerde klinische fase III-studies laten zien dat één gift neutraliserende monoklonale SARS-CoV-2-antilichamen het relatieve risico op ziekenhuisopname en/of overlijden met 70–85% kan verminderen bij seronegatieve patiënten met SARS-CoV-2-infectie, mits vroeg gegeven in het ziekteproces. Deze geneesmiddelen werden ook bij seronegatieve hoogrisicopatiënten die zijn opgenomen in het ziekenhuis ingezet. Daarnaast wordt gerapporteerd dat orale antivirale middelen, zoals molnupiravir en nirmatrelvir/ ritonavir, het risico op ziekenhuisopname en/of overlijden met 39–89% zouden kunnen verminderen. Deze ontwikkelingen zijn potentiële doorbraken in de behandeling van SARS-CoV-2-infectie, voornamelijk voor immuungecompromitteerde patiënten die een verminderde of geen humorale respons hebben na COVID-19-vaccinatie. Naast vaccinatiegraad zullen de komst van nieuwe SARS-CoV-2-mutanten zoals omikron en logistieke zaken belangrijke determinanten zijn van het klinische effect in de dagelijkse praktijk. Het doel van de TURN-COVID-studie is om het gebruik, de effectiviteit, de veiligheid en de kosten van monoklonale antilichamen en andere antivirale middelen tegen SARS-CoV-2 in Nederland in kaart te brengen. Bovendien wordt een landelijk platform gecreëerd om toekomstige nog niet geregistreerde behandelingen voor COVID-19 te evalueren.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2022;19:124–7)

Lees verder

UGT1A1-genotypering voorafgaand aan behandeling met irinotecan: een prospectieve veiligheids- en kostenanalyse bij UGT1A1-‘poor metaboliser’-patiënten

NTVO - jaargang 19, nummer 2, april 2022

dr. E.C. Hulshof , drs. M. de With , dr. F.M. de Man , dr. G.J. Creemers , dr. B.A.L.M. Deiman , prof. dr. H.J. Guchelaar , prof. dr. R.H.J. Mathijssen , prof. dr. H. Gelderblom , dr. M.J. Deenen

SAMENVATTING

Irinotecan is een veelvuldig gebruikt antikankergeneesmiddel voor de behandeling van colorectaal en pancreascarcinoom. De belangrijkste bijwerkingen van irinotecan zijn febriele neutropenie en diarree. Deze bijwerkingen treden significant vaker op bij patiënten die homozygoot drager zijn van UGT1A1*28 en UGT 1A1*93, doordat deze genvarianten tot verminderde glucuronidering en daarmee tot hogere concentraties van de actieve metaboliet SN-38 leiden. Desondanks wordt vaak in de dagelijkse praktijk nog geen genotypering van UGT1A1 verricht voorafgaand aan de behandeling met irinotecan. Het doel van deze studie was het bepalen van de veiligheid, haalbaarheid, farmacokinetiek en de kosten van prospectief genotyperen van UGT1A1 bij patiënten die behandeld gaan worden met irinotecan. In deze prospectieve, multi-center, niet-gerandomiseerde studie werden patiënten, die werden behandeld met irinotecan, vooraf gegenotypeerd voor UGT1A1*28 en UGT1A1*93. Homozygote dragers (UGT1A1-‘poor metabolisers’; PM’s) kregen een 30% irinotecan dosisreductie in cyclus 1. Daarna werd de dosering getitreerd op basis van het aantal neutrofielen en klinische tolerantie. Het primaire eindpunt was de incidentie van febriele neutropenie. UGT1A1-PM’s werden vergeleken met 1) historische controles (UGT1A1-PM’s behandeld met een 100% dosering) waarbij de gegevens zijn verkregen uit de literatuur, en met 2) UGT1A1-non-PM’s behandeld met 100% dosering in de huidige studie. In totaal zijn 350 patiënten prospectief geïncludeerd, van wie 31 (8,9%) UGT1A1-PM waren. De incidentie van febriele neutropenie bij UGT1A1-PM’s in deze groep was 6,5% in vergelijking tot 24% bij de historische UGT1A1-PM-controles behandeld met een 100% dosering (p=0,04), en was vergelijkbaar met de incidentie bij UGT1A1-non-PM’s (4,1%; p=0,63). Bij de UGT1A1-PM’s was dankzij de 30% dosisreductie de systemische blootstelling aan de actieve metaboliet SN-38 binnen het therapeutische venster en was gelijk aan de blootstelling in een controlecohort behandeld met de standaarddosering. De kostenanalyse liet zien dat prospectief genotyperen van UGT1A1 tot een gemiddelde kostenreductie van € 183,- per patiënt leidt. Concluderend kan worden gesteld dat UGT1A1-geno-typering voorafgaand aan een irinotecanbehandeling de mogelijkheid biedt om voor UGT1A1-PM-patiënten de dosis met 30% te verlagen, wat leidt tot een significante verlaging van de incidentie van febriele neutropenie en kostenbesparend is. Daarom zou doseren op geleide van het UGT1A1-genotype bij irinotecanbehandeling de nieuwe klinische standaard moeten worden.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2022;19:65–70)

Lees verder

SANO-2-studie: een prospectief cohortonderzoek naar actieve surveillance bij patiënten met een oesofaguscarcinoom en een klinisch complete respons na neoadjuvante chemoradiotherapie

NTVO - jaargang 19, nummer 2, april 2022

drs. C.J. van der Zijden , prof. dr. B.P.L. Wijnhoven

SAMENVATTING

De standaardbehandeling voor patiënten met een resectabel oesofaguscarcinoom bestaat uit neoadjuvante chemoradiotherapie volgens het CROSS-schema, gevolgd door een chirurgische resectie. Met deze behandeling is bij ongeveer 30% van de patiënten geen resttumor meer aantoonbaar in het resectiepreparaat. De preSANO-studie heeft aangetoond dat de aan- of afwezigheid van resttumor na chemoradiatie voldoende betrouwbaar kan worden vastgesteld met een combinatie van 18F-FDG-PET/CT, endoscopie met ‘biteon-bite’-biopten en endosonografie (EUS) met ‘fineneedle aspiration’ (FNA) van verdachte lymfeklieren. Dit vormt de grondgedachte voor het onderzoeken van een actieve surveillance-benadering bij patiënten die een klinisch complete respons bereiken na chemoradiotherapie. De ‘Surgery As Needed for Oesophageal cancer’ (SANO)-studie onderzoekt de non-inferioriteit van actieve surveillance, ten opzichte van de standaardbehandeling, ten aanzien van de totale overleving. Nadat de inclusieperiode van de SANO-studie was voltooid, bleef de wens van patiënten om te opteren voor actieve surveillance onverminderd hoog. De resultaten van deze studie zijn tot op heden nog niet bekend, omdat de minimale follow-up van twee jaar nog niet is bereikt. Om op een veilige en gecontroleerde manier actieve surveillance te kunnen blijven aanbieden voordat de resultaten van de SANO-studie bekend zijn, is de SANO-2-studie opgezet.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2022;19:71–5)

Lees verder