Articles

Kleine kans op uitgebreide lymfekliermetastasering na een negatieve echografie van de axilla bij mammacarcinoompatiënten in Nederland

NTVO - 2014, nummer 7, november 2014

drs. G.H.N.M. Duijsens , drs. L.M. van Roozendaal , drs. R-J. Schipper , E.H.M. Paiman , prof. dr. S. Siesling , prof. dr. R.M. Pijnappel , dr. M.B.I. Lobbes , prof. dr. M.L. Smidt

Samenvatting

Achtergrond: Meerdere gerandomiseerde studies, waaronder de Nederlandse BOOG 2013–08-studie, zijn opgezet om te onderzoeken of de schildwachtklierprocedure veilig achterwege kan worden gelaten bij klinisch T1–2N0-mammacarcinoompatiënten behandeld met borstsparende therapie. In Nederland bestaat preoperatieve lymfeklierstadiëring uit lichamelijk onderzoek en echografie van de axilla. Het doel van deze studie is te onderzoeken of de axillaire echografie uitgevoerd in Nederland accuraat is in het uitsluiten van uitgebreide lymfekliermetastasering bij mammacarcinoompatiënten die voldoen aan de BOOG 2013–08-criteria.
Methode: Vrouwen gediagnosticeerd tussen 2011 en 2012 met een klinisch T1–2N0-mammacarcinoom en primair behandeld met borstsparende therapie in een Nederlands centrum werden geselecteerd uit de Nederlandse Kankerregistratie. Gegevens en centra werden geanonimiseerd. De negatief voorspellende waarde voor het echografisch uitsluiten van uitgebreide lymfekliermetastasering (pN2–3) werd berekend voor ieder centrum afzonderlijk en voor alle centra samen.
Resultaten: In totaal werden 12.113 patiënten geïncludeerd uit 90 Nederlandse centra, met gemiddeld 135 patiënten per centrum. In totaal hadden 208 patiënten (1,7%) als definitieve uitslag een pN2–3-status. Voor de totale groep resulteerde dit in een negatief voorspellende waarde van 98,3% voor het uitsluiten van pN2–3 na negatieve axillaire echografie.
Conclusie: Deze Nederlandse cohortstudie laat zien dat met een negatieve axillaire echografie uitgebreide lymfekliermetastasering betrouwbaar kan worden uitgesloten bij borstsparend behandelde patiënten. Met de huidige lymfeklierstadiëring in Nederland kunnen patiënten daarom accuraat worden geselecteerd voor de BOOG 2013–08-studie die onderzoekt of de schildwachtklierprocedure veilig achterwege kan worden gelaten bij patiënten behandeld met borstsparende therapie.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:268–73)

Lees verder

Gebruik van complementaire en alternatieve medicijnen door patiënten met mammacarcinoom

NTVO - 2013, nummer 2, march 2013

drs. M.H. Martens , drs. L.M. van Roozendaal , dr. L.J. Schouten , dr. J.J.R. Hermans , prof. dr. A. Bast , dr. M.P. Weijenberg , dr. M.L. Schmidt

Samenvatting

Achtergrond: Uit internationaal onderzoek is gebleken dat complementaire en alternatieve medicijnen (CAM) frequent worden gebruikt door mammacarcinoompatiënten. Een aantal studies heeft interacties aangetoond tussen natuurlijke CAM en conventionele therapieën, zoals chemotherapie en endocriene therapie. Het doel van deze studie is om de prevalentie en karakteristieken voor het gebruik van CAM door mammacarcinoompatiënten in Nederland in kaart te brengen, en te onderzoeken of er een associatie bestaat tussen CAM-gebruik en kwaliteit van leven, vertrouwen in conventionele therapie en de factor waarvan patiënten denken dat die de meeste invloed heeft op gezondheid of ziekte.

Methode: Een vragenlijst over het gebruik van CAM, gespecificeerd op natuurlijke producten, werd binnen 2 weken na diagnose verzonden naar een cohort van 322 mammacarcinoompatiënten. Klinische variabelen werden uit het medisch dossier vergaard. Beschrijvende statistiek, ongepaarde t-testen en logistische regressieanalyses werden gebruikt.

Resultaten: Het responspercentage was 49,1%. Van de 158 respondenten gebruikte 44,3% CAM. Vitamine en mineralen werden het meest gebruikt (76,5%). Patiënten begonnen meest op eigen initiatief met CAM en de meest genoemde reden was om het immuunsysteem te stimuleren (58,6%). Zeventig procent besprak CAM niet met een arts, meestal omdat de patiënt dit niet belangrijk vond (57,8%). De meeste CAM-gebruikers (88,2%) denken dat CAM effectief is. CAM-gebruikers hebben een lagere ‘body mass index’ (p=0,039). Er zijn meer CAM-gebruikers die wekelijks alcohol drinken dan nietgebruikers (oddsratio 2,56; p=0,005). Er was geen significant verschil in leeftijd, opleidingsniveau, relatiestatus, kinderen en roken. Er was ook geen verschil in het vertrouwen in conventionele behandeling en artsen (p=0,547), kwaliteit van leven (p=0,941) of de factor waarvan patiënten denken dat die de meeste invloed heeft op gezondheid of ziekte.

Conclusie: CAM-gebruik komt vaak voor bij recent gediagnosticeerde mammacarcinoompatiënten. Gezien de mogelijke interacties en risico’s van CAM, moeten zorgverleners routinematig vragen naar CAM.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2013;10:66–73)

Lees verder