Gastro-oesofageale kanker (‘gastro-esophageal cancer’, GEC) is jaarlijks verantwoordelijk voor meer dan een miljoen doden wereldwijd.1 GEC is geassocieerd met een zeer slechte prognose, tot op heden is de 5-jaarsoverleving niet meer dan 32%.2 Bij slechts 30–40% is curatieve chirurgie een optie, de rest van de GEC-patiënten werd lange tijd standaard met chemotherapie behandeld.3 Tien jaar geleden is daar trastuzumab aan toegevoegd voor humaan epidermale groeifactorreceptor-2 (HER2)-positieve GEC-patiënten.4 Waar GEC lang als een entiteit werd beschouwd, wordt steeds duidelijker dat er grote verschillen zijn tussen bijvoorbeeld de twee predominante histologische subtypen: gastro-oesofageaal adenocarcinoom (‘gastroesophageal adenocarcinoma’, GEA) en squameus oesofageaal carcinoom (‘squamous esophageal cancer’, ESCC) en therapie hierop moet worden aangepast.5 Immuuntherapie krijgt hierbij een steeds volwassenere rol met een toenemend scala aan doelgerichte therapeutische mogelijkheden.3,6