INLEIDING

Jaarlijks wordt in Nederland bij ruim 14.000 mensen de diagnose longcarcinoom gesteld.1 In 85% van de gevallen is sprake van een niet-kleincellig longcarcinoom.2 Patiënten met gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom en een ‘WHO performance score’ van 0–1 komen in aanmerking voor systemische palliatieve behandeling. De behandeling is onder andere afhankelijk van het histologische subtype (plaveiselcarcinoom of adenocarcinoom), PD-L1-expressie en aanwezigheid van een (behandelbare) mutatie. Indien sprake is van een behandelbare mutatie, dan heeft behandeling met een doelgerichte tyrosinekinaseremmer de voorkeur. Bij het ontbreken van een behandelbare mutatie en een verhoogde PD-L1-expressie (>50%) heeft behandeling met alleen immuuntherapie de voorkeur (bijvoorbeeld pembrolizumab).3 Indien een snelle tumorreductie noodzakelijk is, kan chemotherapie hieraan worden toegevoegd. Bij het ontbreken van een behandelbare mutatie en een PD-L1-expressie <50% is een behandeling aangewezen met een combinatie van chemotherapie (gebaseerd op basis van histologisch subtype) en immuuntherapie. Ook duale immuuntherapie, een PD-L1-remmer gecombineerd met een CTLA-4-remmer, is onderzocht en resulteerde in soms langdurige respons en overleving, onafhankelijk van PD-L1-expressie.4

(NED TIJDSCHR ONCOL 2021;18:294–5)