Articles

BRCA en BRCAness

NTVO - 2018, nummer 8, december 2018

drs. T.G. Meijer , drs. S.B. Vliek , dr. D.C. van Gent , prof. dr. S.C. Linn , dr. A. Jager

Samenvatting

Optimale selectie van patiënten die baat kunnen hebben bij poly-[ADP-ribose]-polymerase (PARP)-remmers is van groot klinisch belang gezien de relatief geringe toxiciteit van de behandeling. PARP-remmers zijn effectief bij patiënten met tumoren die homoloog recombinatiedeficiënt (HRD) zijn. Mammacarcinomen die zich ontwikkelen bij patiënten met een pathogene kiembaanmutatie in een BRCA1/2-gen zijn in de regel HRD, en daarmee dus gevoelig voor behandeling met PARP-remmers. Er zijn echter ook tumoren die HRD zijn zonder kiembaanmutaties in de BRCA1/2-genen. Patiënten met deze zogenoemde HRD-tumoren, ook wel BRCA-like- of BRCAness-tumoren genoemd, zouden ook baat kunnen hebben bij PARP-remmers. Er wordt wereldwijd onderzoek gedaan naar het ontwikkelen van de ultieme HRD-test om naast tumoren met BRCA1/2-kiembaanmutaties ook HRD- of BRCA-liketumoren te identificeren. De afgelopen jaren zijn er verschillende testen ontwikkeld, echter een klinisch gevalideerde test is op dit moment nog niet beschikbaar. In dit overzichtsartikel worden de voor- en nadelen van de verschillende testen besproken die op verschillende wijzen HRD detecteren en wat de klinische consequenties hiervan zouden kunnen zijn.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2018;15:306–15)

Lees verder

SUBITO-studie: leidt geïntensiveerde alkylerende chemotherapie met autologe stamceltransplantatie tot een substantiële verbetering van de genezingskans bij stadium III-mammacarcinoom met een verondersteld BRCA-functieverlies?

NTVO - 2018, nummer 8, december 2018

drs. S.B. Vliek , dr. A. Jager , dr. M. Jongen-Lavrencic , dr. J.R. Kroep , dr. E.H. Gort , prof. dr. V.C.G. Tran-Heijnen , dr. I.R.H.M. Konings , drs. E.J.M. Kuip , dr. A.N.M. Wymenga , dr. C.P. Schröder , prof. dr. S.C. Linn

Samenvatting

De recidiefkans voor patiënten met een stadium 3 HER2-negatief mammacarcinoom is hoog. Een potentieel zeer effectieve (neo)adjuvante behandeling is hoge dosis chemotherapie met autologe stamceltransplantatie (HDC-ASCT). HDC-ASCT bestaat uit carboplatine en alkylerende chemotherapie, medicamenten die DNA-dubbelstrengsbreuken veroorzaken. Retrospectief onderzoek heeft laten zien dat bij deze patiënten met hoogrisico- mammacarcinoom, met tevens een homologe recombinatie (HR)-deficiëntie, de ziektevrije zevenjaarsoverleving van 30% naar 78% verbetert als wordt vergeleken met vijf cycli 5-fluorouracil-epirubicine-cyclofosfamide (FEC). HR-deficiëntie komt voor in zeker 50% van de tripel-negatieve en een klein deel van hooggradige oestrogeenreceptor (ER)-positieve mammacarcinomen. De SUBITO-studie wil deze resultaten prospectief bevestigen afgezet tegen het meest optimale schema heden ten dage gebruikt met toevoeging van een jaar adjuvante behandeling met een poly-ADP-ribosepolymerase (PARP)-remmer.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2018;15:316–20)

Lees verder

TONIC-studie: gerandomiseerde, nietvergelijkende, fase 2-studie met nivolumab na inductietherapie bij patiënten met tripel-negatieve borstkanker

NTVO - 2016, nummer 8, december 2016

dr. M. Kok , prof. dr. C.U. Blank , prof. dr. S.C. Linn

Samenvatting

Tripel-negatieve borstkanker (TNBC) is een agressieve vorm van borstkanker. Indien er sprake is van gemetastaseerde ziekte bedraagt de mediane overleving slechts een jaar. Er is dan ook een grote behoefte aan nieuwe middelen om TNBC beter te kunnen behandelen. Immuuntherapie met T-cel-checkpointremmers is voor een subgroep van patiënten met een melanoom of longkanker een zeer effectieve therapie. Tot op heden is er weinig ervaring met T-cel-checkpointremmers bij borstkanker, maar vroege fase 1-resultaten laten zien dat ongeveer 9–20% van de TNBC-patiënten baat heeft bij anti-PD1. De volgende uitdagingen liggen voor ons: 1) het vinden van voorspellende markers om TNBC-patiënten die baat kunnen hebben bij anti-PD1 te identificeren en 2) het vergroten van de respondergroep door het optimaliseren van T-cel-checkpointremmers, bijvoorbeeld door combinatie met standaard antikankerbehandelingen. Voor meerdere cytostatica is aangetoond dat juist in een lage dosering facetten van de antikankerimmuunrespons kunnen worden gestimuleerd. De TONIC-studie is een fase 2-studie waarbij bij patiënten met gemetastaseerde TNBC wordt getest of respons op anti-PD1 (nivolumab) kan worden verhoogd door een zogenoemde immuuninductiebehandeling te geven met lage dosis chemotherapie (adriamycine, cyclofosfamide, cisplatine) of lage dosis radiotherapie.

(Ned Tijdschr Oncol 2016;13:285–8)

Lees verder

De Biomarker Study Everolimus: analyse van de PI3K-Akt-mTOR-route om meer inzicht te verkrijgen in de effectiviteit van everolimus in combinatie met exemestaan bij gemetastaseerd mammacarcinoom

NTVO - 2014, nummer 6, september 2014

D.T. Kruger , prof. dr. S.C. Linn , drs. K. Beelen , prof. dr. S. Sleijfer , dr., ir. M.P.H.M. Jansen , dr. C.R. Jimenez , prof. dr. E. Boven

Samenvatting

Bij postmenopauzale patiënten met gemetastaseerd hormoonreceptorpositief, HER2-negatief mammacarcinoom, die eerder werden behandeld met anastrozol of letrozol, is vaak sprake van activering van de PI3K-AktmTOR-route op het moment van progressie. Everolimus is een eerste mTOR-remmer die in combinatie met exemestaan is geregistreerd voor de behandeling van deze patiëntencategorie. In een gerandomiseerde fase 3-studie is aangetoond dat de combinatie de progressievrije overleving significant verbeterde in vergelijking met exemestaan en placebo. Met deze behandeling is een nieuw middel beschikbaar gekomen dat de periode van chemotherapie nog kan uitstellen. Er zijn echter patiënten die geen profijt hebben van deze behandeling. Ten opzichte van exemestaan alleen gaat de combinatiebehandeling gepaard met meer bijwerkingen en hogere kosten. In de Biomarker Study Everolimus wordt met verschillende technieken in tumorweefsel en bloed onderzocht of er biomarkers in de PI3K-Akt-mTOR-route kunnen worden geïdentificeerd die voorspellen welke patiënten baat zullen hebben bij de behandeling met everolimus en exemestaan.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:250–4)

Lees verder

Everolimus, mTOR en het mammacarcinoom

NTVO - 2014, nummer 1, february 2014

A.G.J. van Rossum , prof. dr. S.C. Linn

Samenvatting

Een aanzienlijk deel van de hormoonreceptorpositieve borstkankerpatiënten heeft geen baat bij hormonale therapie. Mogelijk wordt dit veroorzaakt door het benutten van alternatieve routes voor celgroei en proliferatie. Door middel van everolimus, een mTOR-remmer, kan een van deze routes worden onderbroken. Het additionele effect van everolimus aan exemestaan is voor postmenopauzale, aromataseremmerresistente patiënten aangetoond in de gemetastaseerde setting en daarvoor ook geïndiceerd. Belangrijkste mogelijke bijwerkingen zijn stomatitis, huiduitslag, infecties, hyperglykemie en pneumonitis. Standaarddosering is 10 mg/ dag, vanaf toxiciteit graad 2 is het raadzaam aanpassing hiervan te overwegen. Gelijktijdig gebruik van medicatie waardoor CYP3A4 wordt beïnvloed, dient te worden vermeden. Vooralsnog zijn er geen goede biomarkers bekend die de werkzaamheid van everolimus kunnen voorspellen.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:26–35)

Lees verder

Optimaliseren van de neoadjuvante systemische behandeling bij HER2-positieve borstkanker: de TRAIN-2-studie

NTVO - 2013, nummer 6, september 2013

M.S. van Ramshorst , dr. J.V. van Thienen , dr. J.M. Stouthard , prof. dr. S.C. Linn , prof. dr. G.S. Sonke

Samenvatting

Neoadjuvante behandeling van HER2-positief mammacarcinoom met chemotherapie (platinum en taxanen) en dubbele HER2-blokkade (trastuzumab en pertuzumab) leidt bij veel patiënten tot een pathologische complete remissie. De TRAIN-2-studie onderzoekt of het toevoegen van anthracyclines deze resultaten verder verbetert. Daarnaast zal worden gezocht naar prognostische en predicitieve biomarkers voor respons na neoadjuvante behandeling.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2013;10:251–4)

Lees verder

BRCAness bij mammacarcinoom: consequenties voor therapiekeuze

NTVO - 2012, nummer 2, march 2012

drs. P.C. Schouten , prof. dr. S.C. Linn

Samenvatting

Kiembaanmutaties in het BRCA1- of BRCA2-gen verhogen het risico op borst- en ovariumtumoren dramatisch. Op moleculair niveau kenmerken deze tumoren zich door een defect in homologe recombinatie, een reparatiemechanisme dat normaal gesproken DNA-dubbelstrengsbreuken zonder fouten repareert. Dit defect veroorzaakt genomische instabiliteit waarvan wordt gedacht dat het een drijvende kracht achter tumorgenese is. Tegelijkertijd zou dit defect tumoren gevoeliger maken voor dubbelstrengsbreuk-inducerende chemotherapie. Sommige sporadische tumoren hebben eenzelfde gevoeligheid voor dubbelstrengsbreuk-inducerende therapie, wat ‘BRCAness’ wordt genoemd. Op dit moment worden deze tumoren in de kliniek niet herkend, ondanks een geschatte prevalentie van meer dan 20% van de borsttumoren. Identificatie van predictieve markers voor BRCAness is belangrijk om deze tumoren te behandelen met de juiste therapie, zoals platinumverbindingen, bifunctioneel alkylerende middelen en poly(ADP)ribosepolymerase-1-remmers. In dit overzichtsartikel bespreken we de tot nu toe klinisch onderzochte markers. Voornamelijk ‘array comparative genomic hybridization’-profielen, afgeleid van BRCA1 en BRCA2-gemuteerde borstkankers, zijn in een studieopzet voor het vinden van predictieve markers onderzocht en lijken een veelbelovende marker voor BRCAness.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2012;9:59–68)

Lees verder