Articles

Richtlijn voor management van geneesmiddelinteracties met oncologische middelen in de klinische praktijk

NTVO - 2021, nummer 6, september 2021

dr. R.W.F. van Leeuwen , drs. M. Le Comte , M. Zietse , prof. dr. F.G.A. Jansman

SAMENVATTING

Oncologische geneesmiddelen zijn frequent betrokken bij geneesmiddelinteracties (GIA’s) en kunnen een belangrijke invloed hebben op de werkzaamheid en toxiciteit van oncologische behandelingen. Als gevolg van deze GIA’s ontvangen patiënten mogelijk niet de optimale antikankertherapie. Sinds 2006 beoordeelt de multidisciplinaire Werkgroep Interacties Oncologie deze GIA’s op klinische relevantie en doet aanbevelingen over de afhandeling hiervan. Deze aanbevelingen zijn erop gericht om de klinische besluitvorming te ondersteunen door achtergrondinformatie te bieden over het interactiemechanisme en de (potentiële) klinische consequenties. Tot januari 2021 zijn in de literatuur in totaal 338 potentiële GIA’s geïdentificeerd en beoordeeld door de multidisciplinaire werkgroep. Van deze 338 potentiële GIA’s zijn er 149 (44%) beoordeeld als klinisch relevant, waarbij een waarschuwing en interventie noodzakelijk zijn. Verder is van 85 GIA’s vastgesteld dat ze klinisch niet relevant zijn en dat er dus geen interventie nodig is. Voor 104 potentiële GIA’s was er onvoldoende bewijs voor een GIA, waardoor geen advies kon worden geformuleerd. Integratie van GIA-richtlijnen in het elektronisch medicatievoorschrijfsysteem is essentieel om optimale werkzaamheid en minimale toxiciteit te bereiken bij patiënten die antikankertherapie krijgen. Een duidelijk overzicht van klinisch relevante GIA’s is een gestructureerd, ‘evidence-based’ en ‘consensus-based’ hulpmiddel voor medicatiebewaking van GIA’s bij oncologische behandelingen.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2021;18:201-6)

Lees verder

De BIO-GIO-studie: het effect van esomeprazol op de biologische beschikbaarheid van afatinib bij patiënten met niet-kleincellige longkanker

NTVO - 2017, nummer 8, december 2017

drs. D.P. Hurkmans , G.D.M. Veerman , dr. R.W.F. van Leeuwen , prof. dr. J.G.J.V. Aerts , prof. dr. R.H.J. Mathijssen

Samenvatting

Tyrosinekineaseremmers (TKI’s) zijn veelgebruikte geneesmiddelen binnen de medische oncologie. Afatinib (Giotrif®) is een TKI die wordt voorgeschreven in de eerste lijn bij EGFR-gemuteerde niet-kleincellige longkanker (NSCLC). De orale inname van TKI’s heeft, naast het voordeel van gebruiksgemak, juist het nadeel van verminderde oplosbaarheid bij een minder zuur milieu. De oplosbaarheid van een TKI is slechter bij een hogere pH in de maag en wordt hierdoor minder goed in het bloed opgenomen. Deze lagere biologische beschikbaarheid kan nadelig zijn voor het therapeutisch effect, aangezien er een concentratie-effectrelatie bestaat voor dit medicijn. Aangezien veel oncologische patiënten een protonpompremmer (PPI) of andere maagzuurremmer gebruiken, is dit een relevant probleem in de gezondheidszorg. De BIO-GIO-studie heeft als doel te onderzoeken wat het effect is van de PPI esomeprazol op de biologische beschikbaarheid van afatinib. Naast de farmacokinetische uitkomsten worden ook de bijwerkingen geëvalueerd. De studie beslaat drie studiefasen van ieder twee weken. Fase A: afatinib zonder esomeprazol, fase B: afatinib gelijktijdig met esomeprazol, en fase C: afatinib drie uur na inname van esomeprazol. Aan het einde van iedere fase worden patiënten gedurende 24 uur opgenomen om het farmacokinetisch profiel in kaart te brengen. De BIO-GIO-studie is momenteel open voor patiënteninclusie.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:325–7)

Lees verder

De invloed van cola op de absorptie van erlotinib bij patiënten met een niet-kleincellig longcarcinoom

NTVO - 2016, nummer 7, november 2016

drs. N.S. IJzerman , drs. K.G.A.M. Hussaarts , drs. R. Peric , drs. E. Kienhuis , ing. P. de Bruijn , dr. K.H. van der Leest , drs. H. Codrington , dr. J.S. Kloover , dr. B. van der Holt , prof. dr. J.G.J.V. Aerts , dr. T. van Gelder , dr. R.W.F. van Leeuwen , prof. dr. R.H.J. Mathijssen

Samenvatting

Doel: De biologische beschikbaarheid van erlotinib is afhankelijk van de pH in de maag. Wanneer erlotinib gelijktijdig wordt gebruikt met een protonpompremmer (PPI), dan stijgt de pH in de maag, waardoor de oplosbaarheid en hiermee de biologische beschikbaarheid van erlotinib daalt. In deze studie onderzochten we of deze geneesmiddeleninteractie omzeild kan worden door erlotinib in te nemen met het zure drankje cola. Tevens zijn de effecten van cola op de biologische beschikbaarheid van erlotinib bij patiënten zonder PPI onderzocht.

Patiënt en methode: Dit is een gerandomiseerde, ‘cross-over’, farmacokinetische studie bij patiënten met niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC). Wij hebben de intra-patiëntverschillen in absorptie (oppervlakte onder de plasmaconcentratie-tijdcurve [AUC0-12uur]) bestudeerd na een 7-daagse periode van inname van erlotinib met cola, ten opzichte van inname van erlotinib met water bij patiënten met en zonder gelijktijdig gebruik van esomeprazol. Op dag 7 en 14 werden patiënten gedurende 24 uur opgenomen in het ziekenhuis voor farmacokinetische bloedafnames.

Resultaten: Achtentwintig evalueerbare patiënten zijn geïncludeerd in de analyse. In de groep patiënten die zowel erlotinib als esomeprazol gebruikte, nam de AUC0–12uur toe met 39% (van -12% tot 136%; p= 0,004). Bij patiënten die alleen erlotinib gebruikten was de geneesmiddel-AUC daarentegen minimaal verhoogd na inname met cola (9%; van -10% tot +30%; p=0,03).

Conclusie: Inname met cola leidde tot een klinisch relevante en statistisch significante verhoging van de biologische beschikbaarheid van erlotinib bij gelijktijdige behandeling met esomeprazol. Bij patiënten die niet gelijktijdig werden behandeld met een PPI is het effect marginaal. Deze bevindingen kunnen worden gebruikt om het beleid omtrent de geneesmiddelinteractie tussen PPI’s en erlotinib te optimaliseren.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2016;13:227–34)

Lees verder

Prevalentie van potentiële geneesmiddelinteracties bij patiënten met kanker, behandeld met orale antikankermiddelen

NTVO - 2014, nummer 4, june 2014

dr. F.M. de Man , drs. F. Piran , D.H.S. Brundel , prof. dr. C. Neef , dr. T. van Gelder , prof. dr. R.H.J. Mathijssen , prof. dr. D.M. Burger , prof. dr. F.G.A. Jansman , dr. R.W.F. van Leeuwen

Samenvatting

Achtergrond: Potentiële geneesmiddelinteracties (PGI’s) komen veelvuldig voor bij kankerpatiënten, maar zijn tot op heden onvoldoende gekwantificeerd bij patiënten met orale antikankerbehandeling. In dit onderzoek wordt de prevalentie en ernst van PGI’s bij poliklinische patiënten behandeld met orale antikankermiddelen beschreven.

Methode: In 3 Nederlandse ziekenhuizen zijn via het elektronische medicatievoorschrijfsysteem alle patiënten met orale antikankermedicatie geselecteerd. PGI’s werden met behulp van elektronische en additionele handmatige screeningsmethoden geïdentificeerd. De interacties werden geclassificeerd naar mate van ernst en wetenschappelijk bewijs.

Resultaten: Bij 898 geïncludeerde patiënten werden bij 426 patiënten (46%; 95%-betrouwbaarheidsinterval 42–50%) in totaal 1.359 PGI’s gevonden. Bij 143 patiënten (16%) werd een ernstige PGI gevonden. Coumarines en opioïden waren het meest betrokken bij PGI’s. In de meerderheid van de gevallen was er sprake van een interactie met betrekking tot het centrale zenuwstelsel, maag-darmtoxiciteit of QTc-verlenging op het elektrocardiogram.

Conclusie: PGI’s komen veel voor bij kankerpatiënten met orale antikankertherapie. Artsen en apothekers moeten zich bewust zijn van deze mogelijke interacties.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:133–40)

Lees verder