Articles

Stereotactische bestraling voor pijnvermindering en kwaliteit van leven bij wervelmetastasen: de gerandomiseerde multicentrum RACOST-studie

NTVO - 2016, nummer 5, august 2016

dr. P.M. Braam , dr. A. van Baardwijk , dr. J. Bussink

Samenvatting

Veel patiënten met kanker ontwikkelen wervelmetastasen die ernstige pijnklachten kunnen geven en daarmee een verslechtering van kwaliteit van leven. Al vele jaren wordt conventionele radiotherapie toegepast als een effectieve behandelmethode om pijnklachten van wervelmetastasen te verminderen. Een derde van de patiënten heeft onvoldoende pijnvermindering na een eenmalige bestraling en een kwart behoeft herbestraling. Met de verbeteringen van onder andere systemische therapie, neemt de levensverwachting van gemetastaseerde patiënten toe en hierbij is het risico op terugkeer van de pijnklachten groter. Door middel van stereotaxie kan er een hogere dosis worden gegeven, die mogelijk een langdurigere lokale controle geeft en ook effectiever kan zijn bij de meer stralingsresistente tumoren. Stereotaxie is echter een technisch complexe behandeling en daardoor duurder in vergelijking met conventionele bestraling. De vraag is of er een subgroep patiënten is die meer baat heeft bij een hoge dosis stereotactische bestraling en daarmee een betere kwaliteit van leven heeft in vergelijking met de huidige standaard eenmalige lage dosering conventionele bestraling.

De RACOST-studie is een prospectieve gerandomiseerde multicentrumstudie waarin wordt onderzocht of stereotactische bestraling een betere en langdurigere pijnvermindering, lokale controle en betere kwaliteit van leven geeft. Er wordt gerandomiseerd tussen eenmalig conventionele (8 Gy) en eenmalig stereotactische (20 Gy) radiotherapie.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2016;13:175–8)

Lees verder

Uitkomsten van neoadjuvante chemoradiotherapie gevolgd door slokdarmresectie bij patiënten met een hogere leeftijd of een grotere tumorlengte

NTVO - 2015, nummer 2, march 2015

drs. R.W.M. Schrauwen , dr. T.M. Bisseling , dr. J.J. Bonenkamp , dr. S.A. Radema , prof. dr. C. Rosman , dr. P.M. Braam

Samenvatting

Inleiding: De incidentie van slokdarmkanker zal de komende jaren naar verwachting toenemen. Een groot aantal patiënten zal ouder zijn dan 75 jaar. Sinds de publicatie van de CROSS-studie in 2012 is de behandeling voor een potentieel resectabel slokdarmcarcinoom neoadjuvante behandeling met chemoradiotherapie (CRT) gevolgd door resectie. In de CROSS-studie werden patiënten geëxcludeerd indien ze ouder waren dan 75 jaar en/of een tumorlengte hadden van meer dan 8 cm. In de klinische praktijk worden ook deze patiënten volgens het CROSS-schema behandeld indien zij fit genoeg worden geacht. Het doel van deze studie is om de effectiviteit en toxiciteit van de huidige behandeling van het curabel slokdarmcarcinoom te analyseren voor de populatie die vanwege leeftijd of tumorlengte niet voldoet aan de inclusiecriteria van de CROSS-studie.

Methode: Patiënten die in het Slokdarm Centrum Oost-Nederland tussen 2005 en november 2013 neoadjuvant waren behandeld met CRT gevolgd door een resectie werden geïncludeerd. Vervolgens werden ze in 2 groepen gedeeld: groep 1 ‘binnen de inclusiecriteria CROSS’ (n=110) en groep 2 ‘>75 jaar en/of tumorlengte >8 cm’ (n=16). Primair werd gekeken naar het verschil in ziektespecifieke overleving en algemene overleving en secundair naar de verschillen in bijwerkingen, percentage onderbrekingen van therapie en complete remissie na chemoradiatie.

Resultaten: In deze kleine studie leek er geen verschil in effectiviteit te zijn tussen groep 1 en groep 2. De ziektespecifieke overleving verschilde niet tussen de 2 groepen, hoewel groep 2 wel een kortere algehele overleving had (3,6 vs. 6,2 jaar; p=0,02). Bijwerkingen ten gevolge van de chemoradiotherapie werden vaker gerapporteerd bij een subgroep van 75-plussers (n=9) (89% vs. 64%; relatief risico van 1,4; 95%-betrouwbaarheidsinterval (BI) 1,1–1,8) net als de postoperatieve complicaties (100% vs. 65%; relatief risico 1,5; 95%-BI 1,3–1,8). De behandeling moest bij de subgroep 75-plussers ook vaker worden onderbroken (33% vs. 6%; relatief risico 5,8; 95%-BI 1,7–19,5). Bij de subgroep langere tumoren (n=7) konden we geen verschillen in toxiciteit aantonen. Een opvallende bevinding was verder een relatief laag percentage tumorrest na CRT bij 75-plussers in vergelijking tot de groep ‘binnen de inclusiecriteria CROSS’ (50% vs. 83%; relatief risico 0,6; 95%-BI 0,3–1,2).

Conclusie: Wij vonden aanwijzingen voor het optreden van meer complicaties en een gelijke effectiviteit bij een kleine groep ouderen die volgens chirurg, oncoloog en radiotherapeut in aanmerking kwamen voor neoadjuvante CRT gevolgd door een resectie. Hoewel eveneens gebaseerd op kleine aantallen, vonden we geen verschil in effectiviteit of toxiciteit bij patiënten met een tumorlengte >8 cm.

Discussie: Deze resultaten moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd door het retrospectieve karakter, de kleine aantallen en de selectie die heeft plaatsgevonden.

Het is nodig om de onderzoekspopulatie uit te breiden en om onze bevindingen prospectief verder te onderzoeken. Gezien het hoge percentage postoperatieve complicaties in de ouderengroep zou de behandeling chemoradiotherapie met surveillance als een nieuwe be-handelmogelijkheid verder moeten worden onderzocht.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:50–7)

Lees verder