overzichtsartikelen

De toxiciteit en behaalde dosisintensiteit van adjuvante behandeling met capecitabine en oxaliplatine bij coloncarcinoom in stadium III en hoogrisicostadium II

NTVO - 2014, nummer 3, may 2014

E. van der Vlies , dr. A. Meerveld-Eggink , drs. J.C.B. Hunting , dr. P.C. de Jong , dr. M. Los

samenvatting

Doel: Sinds 2005 worden het hoogrisicostadium II- en het stadium III-coloncarcinoom adjuvant behandeld met chemotherapie bestaande uit capecitabine en oxaliplatine. Dit retrospectieve onderzoek werd opgezet om de toxiciteit van deze adjuvante behandeling te evalueren.

Methode: Alle patiënten uit het St. Antonius Ziekenhuis die tussen 2006 en 2011 een radicale resectie van een hoogrisicostadium II- en stadium III-coloncarcinoom ondergingen en aanvullend werden behandeld met capecitabine en oxaliplatine werden geïncludeerd. Het staken van het therapeutisch traject, een dosisreductie, uitstel van een kuur, alsmede de incidentie van bijwerkingen werden retrospectief geanalyseerd om het effect van de toxiciteit op het standaard adjuvante traject in kaart te brengen.

Resultaten: In totaal werden 70 patiënten geïncludeerd. Oxaliplatine: 49 patiënten (70%) braken de chemokuren vroegtijdig af, met neuropathie als meest frequente oorzaak (49%). In totaal ondervond 91,6% van de studiepopulatie klachten van perifere neuropathie. De mediane dosisintensiteit bedroeg 69,8%. Capecitabine: 13 patiënten (18,6%) voltooiden het therapeutische traject niet, met diarree (38,5%) en algehele malaise (38,5%) als meest frequente oorzaken. De mediane dosisintensiteit bedroeg 93%.

Conclusie: In de praktijk blijkt de toxiciteit van met name oxaliplatine een fors belemmerend effect te hebben op het voltooien van de volledige behandeling met adjuvante chemotherapie.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:92–9)

Lees verder

Behandeling van doorbraakpijn bij patiënten met kanker

NTVO - 2014, nummer 2, march 2014

dr. A. de Graeff

Samenvatting

Doorbraakpijn kan worden gedefinieerd als ‘een voorbijgaande toename van pijn, die spontaan optreedt of optreedt als gevolg van een specifieke, voorspelbare of onvoorspelbare factor, ondanks relatief stabiele en voldoende gereguleerde achtergrondpijn’. Doorbraakpijn komt bij ruim de helft van de patiënten met kanker voor en heeft een grote impact op hun functioneren en kwaliteit van leven. Adequate behandeling ervan is van groot belang. Van oudsher wordt doorbraakpijn behandeld met oraal toegediende ‘immediate release’ (IR) opioïden (vooral morfine en oxycodon). Tegenwoordig zijn snelwerkende fentanylpreparaten beschikbaar voor oromucosale, sublinguale, buccale of intranasale toediening. Alle preparaten zijn effectiever dan placebo bij de behandeling van doorbraakpijn. Direct en indirect vergelijkend onderzoek suggereert dat de snelwerkende fentanylpreparaten sneller werken dan IR-morfine. Er is onvoldoende grond om een voorkeur uit te spreken voor een specifiek preparaat. De kosten van deze preparaten (ongeveer 6-7 euro per toediening) zijn een groot probleem. Er is behoefte aan een landelijk standpunt over de plaats van snelwerkende fentanylpreparaten bij de behandeling van doorbraakpijn bij patiënten met kanker.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:46–50)

Lees verder

Radiotherapie bij oligometastasen

NTVO - 2014, nummer 2, march 2014

drs. G. Griffioen , dr. M. Dahele , dr. C.J.A. Haasbeek , prof. dr. B.J. Slotman

Samenvatting

De radicale behandeling van beperkt volume ‘oligogemetastaseerde’ kanker door middel van hoge dosis radiotherapie kan leiden tot een grote kans op lokale controle. Niet-gerandomiseerde studies suggereren dat deze behandeling bij een deel van de patiënten ook is geassocieerd met een langdurige overleving. In afwachting van de resultaten van de spaarzame gerandomiseerde studies op dit gebied, stellen wij een pragmatische aanpak bij deze patiëntengroep voor. Deze is gebaseerd op multidisciplinaire evaluatie en discussie met de patiënt over het beperkte bewijs en eventuele alternatieve opties, de mogelijke winst, de onzekerheid over het effect op de levensverwachting en de mogelijke bijwerkingen van de behandeling.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:51–8)

Lees verder

Tumormetabolisme en het Warburg-effect: translatie naar de klinische praktijk

NTVO - 2014, nummer 1, february 2014

drs. T.W.H. Meijer , dr. P.N. Span , prof. dr. L-F de Geus-Oei , prof. dr. J.H.A.M. Kaanders

Samenvatting

Ongecontroleerde proliferatie is een van de biologische kenmerken van kanker. Om te kunnen delen moet een tumorcel zijn biomassa inclusief DNA vermenigvuldigen, waarvoor naast energie (adenosinetrifosfaat; ATP) ook lipiden, aminozuren, nucleotiden, glutathion en NADPH nodig zijn. Om deze moleculen te kunnen produceren, tonen tumorcellen een veranderd metabolisme, zogenoemde aerobe glycolyse (het Warburg-effect), ten opzichte van normale cellen, die glucose metaboliseren via de oxidatieve fosforylering. Aerobe glycolyse is een inefficiënte manier om ATP te produceren, maar speelt een belangrijke rol bij de biosynthese van bovengenoemde macromoleculen. Ter compensatie van deze inefficiënte ATP-productie moeten tumoren meer glucose consumeren, wat ten grondslag ligt aan de diagnostische waarde van 18FDG-PET. Daarnaast is het glutaminemetabolisme in tumorcellen van belang voor bio-energetische en anabole doeleinden. Verschillende signaleringsroutes, oncogenen en tumorsuppressoren die betrokken zijn bij proliferatie reguleren ook dit veranderde tumormetabolisme.

In veel solide tumoren is een sterk glycolytisch metabolisme geassocieerd met een slechtere prognose. Remming van het tumormetabolisme lijkt dan ook een aantrekkelijke strategie om kankercellen aan te pakken. Verschillende remmers van de aansturende signaleringsroutes of van metabole transporters en enzymen zijn momenteel in klinisch onderzoek, waaronder de AMPK-agonist en het antidiabeticum metformine. Deze studies zullen het succes en de plaats van deze behandelingen in de kliniek moeten uitwijzen. De mTOR-remmer everolimus heeft reeds de klinische praktijk bereikt bij de behandeling van het verder gevorderde niercel- en mammacarcinoom.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:3–11)

Lees verder

De ontwikkeling en mogelijkheden van beeldgeleide radiotherapie

NTVO - 2014, nummer 1, february 2014

dr. T. Alderliesten , dr. M.C.C.M. Hulshof , dr. A. Bel

Samenvatting

Radiotherapie vormt naast chirurgie en chemotherapie 1 van de 3 pijlers voor de behandeling van kankerpatiënten. De totale stralingsdosis wordt doorgaans in kleine dagelijkse hoeveelheden gegeven (gefractioneerde bestraling). Om ervoor te zorgen dat de straling op de juiste plek terechtkomt, wordt de patiënt voorafgaand aan iedere bestraling zo nauwkeurig mogelijk gepositioneerd op de behandeltafel. Tot ongeveer 25 jaar geleden waren de hulpmiddelen voor het dagelijks nauwkeurig positioneren van de patiënt zeer beperkt. Om te compenseren voor positioneringsonzekerheden, zoals bewegende anatomie (ademhaling, orgaanvulling) en dagelijkse instelvariaties, worden zogenoemde veiligheidsmarges rondom de tumor gebruikt. Dit verzekert een voldoende hoge tumordosis, maar zo wordt wel meer gezond weefsel bestraald. Met de komst van beeldgeleide radiotherapie is de nauwkeurigheid van de radiotherapie verbeterd. Beeldgeleide radiotherapie maakt het mogelijk om de patiënt vlak voor of tijdens de bestraling af te beelden en vervolgens de positionering van de patiënt of de bestralingsconfiguratie hierop aan te passen. Het belangrijkste klinische voordeel dat door de nauwkeurigere bestraling kan worden bereikt, is een afname in de toxiciteit van de omliggende organen/weefsels, met tevens daardoor de mogelijkheid tot een hogere dosis.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:13–9)

Lees verder

Positronemissietomografie als voorspeller van de behandeluitkomst bij hoofd-halskanker

NTVO - 2013, nummer 8, december 2013

prof. dr. R. de Bree

(Ned Tijdschr Oncol 2013;10:305–7)

Lees verder

FLT-PET gedurende (chemo)radiotherapie als vroegtijdige voorspeller van de behandeluitkomst bij hoofdhalstumoren

NTVO - 2013, nummer 8, december 2013

dr. E.G.C. Troost , dr. B.A.W. Hoeben , dr. P.N. Span , prof. dr. C.M.L. van Herpen , dr. J. Bussink , prof. dr. W.J.G. Oyen , prof. dr. J.H.A.M. Kaanders

Samenvatting

In deze prospectieve studie werden sequentiële PET-scans met de proliferatiemarker 3’-deoxy-3’-18F-fluorothymidine (FLT) uitgevoerd om de vroegtijdige behandelrespons in hoofd-halstumoren te monitoren en de correlatie tussen de PET-parameters en de klinische uitkomst te onderzoeken.

Methoden: 48 patiënten met een hoofd-halscarcinoom ondergingen een FLT-PET/CT voorafgaand aan, in de tweede en vierde week van (chemo)radiotherapie. De maximale ‘standardized uptake value’ (SUVmax) van de PET-scans werd berekend, en het ‘gross tumor volume’ op PET werd visueel gedelinieerd (GTVVIS) en met behulp van gebruikeronafhankelijke methoden (signaal-achtergrondverhouding; GTVSBR, en 50% isocontour van SUVmax; GTV50%) gesegmenteerd. De PET-parameters werden gecorreleerd met de behandeluitkomst.

Resultaten: De FLT-opname nam tussen opeenvolgende scans significant af. Een SUVmax-afname ≥45% en een GTVVIS-reductie ≥mediaan gedurende de eerste 2 behandelweken was geassocieerd met een betere driejaars ziektevrije overleving (88% versus 63%; p=0,035; en 91% versus 65%; p=0,037). Een GTVVIS-reductie ≥mediaan in de vierde behandelweek correleerde met een betere driejaars locoregionale controle (100% versus 68%; p=0,021). Deze correlaties waren het sterkst in de met radiochemotherapie behandelde patiëntengroep. GTVSBR en GTV50% waren niet geschikt voor tumorsegmentatie gedurende de behandeling wegens lage FLT-opname in de tumor.

Conclusie: Een vroegtijdige verandering in FLT-opname gedurende (chemo)radiotherapie van hoofd-halstumoren is een sterke voorspeller voor de langetermijnuitkomst. FLT-PET zou de individualisatie van de behandeling door vroegtijdige modificaties kunnen ondersteunen.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2013;10:308–17)

Lees verder