NTVO - jaargang 19, nummer 3, mei 2022
drs. J. Evers , dr. L.E.L. Hendriks , dr. K. De Jaeger , dr. R. Wijsman , prof. dr. D. De Ruysscher , prof. dr. C. Terhaard , dr. M. van der Sangen , prof. dr. S. Siesling , prof. dr. H. Struikmans , dr. M.J. Aarts
Doel: Deze landelijke studie beschrijft trends en variaties in de behandeling van stadium I-III kleincellige longkanker (SCLC) en niet-kleincellige longkanker (NSCLC) in Nederland voor de periode 2008–2018/2019.
Methoden: Patiënten gediagnosticeerd met NSCLC (2008–2018) of SCLC (2008–2019) werden geselecteerd uit de Nederlandse Kankerregistratie. De primaire behandelingen werden gestratificeerd weergegeven voor klinisch stadium en longkankertype. Factoren die waren geassocieerd met het gebruik van radiotherapie ten opzichte van chirurgie (stadium I-II NSCLC), concurrente (cCRT) ten opzichte van sequentiële chemoradiatie (sCRT) (stadium III NSCLC en stadium II-III SCLC), en geaccelereerde ten opzichte van conventioneel gefractioneerde radiotherapie als onderdeel van cCRT (stadium II-III SCLC) werden geïdentificeerd.
Resultaten: Bij stadium I NSCLC (n=25.405) nam de toepassing van chirurgie af van 58% (2008) naar 40% (2018), terwijl het gebruik van radiotherapie over de tijd toenam van 31% naar 52%; meestal betrof het stereotactische radiotherapie (74%). Bij stadium II NSCLC (n=9.272) onderging 54% van de patiënten chirurgie. De factoren die het sterkst waren geassocieerd met radiotherapie ten opzichte van chirurgie waren een slechtere WHO-‘performance status’, toenemende leeftijd en stadium I ten opzichte van II. Bij stadium III NSCLC (n=26.905) was het gebruik van radiotherapie met chemotherapie (meestal cCRT) beperkt en nam marginaal toe van 35% (2008) tot 39% (2018). De factoren die het sterkst waren geassocieerd met cCRT ten opzichte van sCRT waren leeftijd, WHO-‘performance status’ en regio. Bij stadium I SCLC (n=535) nam de toepassing van chirurgie toe van 29% in 2008–2009 tot 44% in 2018–2019. Gebruik van radiotherapie met chemotherapie nam bij stadium I af van 37% naar 15%, bleef constant (64%) bij stadium II (n=472) en nam toe van 57% (2008) naar 70% (2019) bij stadium III SCLC (n=5.571). Het gebruik van cCRT ten opzichte van sCRT bij stadium II-III SCLC nam toe over tijd en was sterk geassocieerd met een lagere leeftijd, WHO-‘performance status’ 0 en diagnose in een ziekenhuis met inhuis radiotherapie. Sinds 2012 werd concurrente radiotherapie meestal (57%) met een geaccelereerd schema gegeven. Gebruik van geaccelereerde in plaats van conventioneel gefractioneerde radiotherapie verschilde per regio (range in oddsratio’s: 0,59–4,13) en was sterk geassocieerd met WHO-‘performance status’ 1 ten opzichte van 0 en radiotherapie-instellingen die jaarlijks ≥16 patiënten met SCLC behandelden.
Conclusie: Radiotherapie is de meest gebruikte behandelmodaliteit bij stadium I NSCLC geworden. Het gebruik van radiotherapie met chemotherapie was beperkt bij stadium III NSCLC en nam slechts marginaal toe. Stadium I SCLC is in de loop der tijd steeds vaker chirurgisch behandeld. Bij stadium II en III SCLC nam de toepassing van cCRT ten opzichte van sCRT toe en sinds 2012 was de meeste radiotherapie bij cCRT geaccelereerd. Behandelvariaties tussen patiëntgroepen suggereren behandeling op maat, terwijl behandelvariaties tussen regio’s en ziekenhuizen wijzen op mogelijk ongewenste verschillen in de klinische praktijk.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2022;19:110–7)
Lees verderNTVO - 2020, nummer 2, april 2020
dr. S. Oerlemans , dr. K. de Ligt , dr. M.J. Velthuis , prof. dr. S. Siesling , prof. dr. P.C. Huijgens , prof. dr. L.V. van de Poll-Franse , dr. N. Ezendam
In Nederland leven momenteel meer dan 800.000 mensen met of na kanker en dit aantal neemt toe. Zij kunnen te maken krijgen met uiteenlopende gevolgen van kanker en de behandeling, zowel op lichamelijk, emotioneel, psychosociaal als maatschappelijk vlak. Deze gevolgen zijn ingrijpend en vaak blijvend van aard. Ten minste een kwart van de mensen die leeft met of na kanker ervaart – ook langere tijd na behandeling – angst, vermoeidheid en problemen met seksualiteit. In vergelijking met een normpopulatie van dezelfde leeftijd en geslacht zijn meer dan twee keer zo vaak neuropathie (14% versus 4%), sociale belemmeringen (13% versus 5%) en angstklachten (30% versus 12%) gerapporteerd. Door binnen de gezondheidszorg consequent aandacht te hebben voor deze gevolgen, zowel tijdens als na het behandeltraject, kunnen we mensen die leven met en na kanker zo goed mogelijke ondersteuning bieden. Aandacht voor gevolgen omvat daarbij zowel het geven van voldoende informatie, het tijdig signaleren, het ondersteunen als ook het behandelen van gevolgen.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2020;17:49–57)
Lees verderNTVO - 2014, nummer 7, november 2014
drs. G.H.N.M. Duijsens , drs. L.M. van Roozendaal , drs. R-J. Schipper , E.H.M. Paiman , prof. dr. S. Siesling , prof. dr. R.M. Pijnappel , dr. M.B.I. Lobbes , prof. dr. M.L. Smidt
Achtergrond: Meerdere gerandomiseerde studies, waaronder de Nederlandse BOOG 2013–08-studie, zijn opgezet om te onderzoeken of de schildwachtklierprocedure veilig achterwege kan worden gelaten bij klinisch T1–2N0-mammacarcinoompatiënten behandeld met borstsparende therapie. In Nederland bestaat preoperatieve lymfeklierstadiëring uit lichamelijk onderzoek en echografie van de axilla. Het doel van deze studie is te onderzoeken of de axillaire echografie uitgevoerd in Nederland accuraat is in het uitsluiten van uitgebreide lymfekliermetastasering bij mammacarcinoompatiënten die voldoen aan de BOOG 2013–08-criteria.
Methode: Vrouwen gediagnosticeerd tussen 2011 en 2012 met een klinisch T1–2N0-mammacarcinoom en primair behandeld met borstsparende therapie in een Nederlands centrum werden geselecteerd uit de Nederlandse Kankerregistratie. Gegevens en centra werden geanonimiseerd. De negatief voorspellende waarde voor het echografisch uitsluiten van uitgebreide lymfekliermetastasering (pN2–3) werd berekend voor ieder centrum afzonderlijk en voor alle centra samen.
Resultaten: In totaal werden 12.113 patiënten geïncludeerd uit 90 Nederlandse centra, met gemiddeld 135 patiënten per centrum. In totaal hadden 208 patiënten (1,7%) als definitieve uitslag een pN2–3-status. Voor de totale groep resulteerde dit in een negatief voorspellende waarde van 98,3% voor het uitsluiten van pN2–3 na negatieve axillaire echografie.
Conclusie: Deze Nederlandse cohortstudie laat zien dat met een negatieve axillaire echografie uitgebreide lymfekliermetastasering betrouwbaar kan worden uitgesloten bij borstsparend behandelde patiënten. Met de huidige lymfeklierstadiëring in Nederland kunnen patiënten daarom accuraat worden geselecteerd voor de BOOG 2013–08-studie die onderzoekt of de schildwachtklierprocedure veilig achterwege kan worden gelaten bij patiënten behandeld met borstsparende therapie.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:268–73)
Lees verderOm de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij en onze partners technologieën zoals cookies om informatie over het apparaat op te slaan en/of te openen. Toestemming voor deze technologieën stelt ons en onze partners in staat om persoonlijke gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site te verwerken en om gepersonaliseerde en niet-gepersonalisserde advertenties te tonen. Indien u geen toestemming geeft of deze intrekt, kan dit invloed hebben op bepaalde functies.
Klik hieronder om in te stemmen met het bovenstaande of om specifieke keuzes te maken. Uw keuzes zullen alleen worden toegepast op deze site. U kunt uw instellingen te allen tijde wijzigen, inclusief het intrekken van uw toestemming, door gebruik te maken van de knoppen op het Cookiebeleid of door te klikken op de knop 'Toestemming beheren' onderaan het scherm.