Articles

Is fysieke training tijdens chemotherapie voor patiënten met kanker haalbaar?

NTVO - 2017, nummer 3, may 2017

K. Lankhorst , prof. E. Geleijn , R. Huijsmans MSc., prof. dr. J. Dekker , prof. dr. E. Boven

Samenvatting

Achtergrond: Oncologische patiënten die chemotherapie ondergaan, ervaren vaak een achteruitgang in spierkracht, uithoudingsvermogen, kwaliteit van leven en een toename van vermoeidheid tijdens en na de behandeling. Bij patiënten die in opzet curatief worden behandeld vanwege mamma- of coloncarcinoom lijkt een beweeginterventie tijdens chemotherapie effectief te zijn in het tegengaan van deze negatieve gevolgen. Voor andere patiënten met kanker is het nog onduidelijk of een trainingsinterventie haalbaar en effectief is voor behoud of verbetering van het fysiek functioneren, kwaliteit van leven en verminderen van vermoeidheid.

Doel: Bepalen of het haalbaar is voor andere patiënten dan mamma- en coloncarcinoompatiënten in de curatieve fase om tijdens chemotherapie of chemoradiatie te trainen.

Methode: Gedurende één jaar kwamen alle patiënten met de diagnose kanker die chemotherapie of chemoradiatie kregen, exclusief mamma- en coloncarcinoompatiënten in de curatieve fase, in aanmerking voor deelname aan de trainingsinterventie (Cytofys+). Het trainingsprogramma bestond uit kracht- en aërobe training twee keer per week gedurende één uur onder begeleiding van een fysiotherapeut. De totale duur van de interventie besloeg de tijdsperiode waarin patiënten chemotherapie kregen tot een maximum van 12 weken.

Resultaten: In totaal werden 62 patiënten ongeacht ziektestadium verwezen voor deelname aan Cytofys+, van wie 44 chemotherapie kregen en de overige 18 patiënten chemoradiatie. Meer dan de helft van de patiënten (n=33; 53%) was in staat om het trainingsprogramma te volbrengen. In de palliatief behandelde groep voltooiden zeven van de 17 patiënten het programma. De haalbaarheid bij patiënten met longkanker (acht van de 21) was het slechtst. Bij de groep die het trainingsprogramma volhield, trad een significante verbetering in de beenspierkracht op (166–192 kg; p=0,001). Er waren geen significante veranderingen in armspierkracht, uithoudingsvermogen, kwaliteit van leven en vermoeidheid. Uitval tijdens het programma lijkt vaker voor te komen bij patiënten die palliatief worden behandeld, maar ook bij patiënten die bij aanvang van de chemotherapie al een lage kwaliteit van leven hebben en een laag fysiek functioneren.

Conclusie: Niet voor elke patiënt met kanker is het haalbaar om tijdens chemotherapie of chemoradiatie het Cytofys+-trainingsprogramma te volgen. Bij patiënten die het trainingsprogramma konden volbrengen, was sprake van behoud van fitheid en zelfs verbetering van beenspierkracht. Vervolgonderzoek zou zich moeten richten op het samenstellen van risicoprofielen die uitval bij deelname aan een trainingsinterventie kunnen voorspellen. Voor patiënten met een hoog risico op uitval voor de nu gangbare en gestandaardiseerde programma’s is het advies om een trainingsinterventie op maat te ontwikkelen en op effectiviteit te evalueren.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:90–9)

Lees verder

Nieuwe ASCO-richtlijn voor het signaleren en behandelen van angst- en depressieve klachten bij volwassenen met kanker

NTVO - 2014, nummer 7, november 2014

drs. C.S.E.W. Schuurhuizen , prof. dr. H.M.W. Verheul , drs. A.M.J. Braamse , dr. M.H.M. van der Linden , prof. dr. J. Dekker , dr. I.R.H.M. Konings

Samenvatting

Angst en depressieve gevoelens komen frequent voor bij patiënten met kanker, maar worden in de praktijk niet altijd onderkend en adequaat behandeld. Het blijkt lastig onderscheid te maken tussen klachten die ‘erbij horen’ en klachten die verdere hulpverlening behoeven. Er zijn richtlijnen opgesteld om dit probleem te ondervangen. De ‘American Society of Clinical Oncology’ (ASCO) heeft recentelijk de Pan-Canadese richtlijn voor het signaleren en behandelen van symptomen van angst en depressie bij patiënten met kanker aangepast en overgenomen. In dit artikel worden de belangrijkste overeenkomsten en verschillen ten opzichte van de in Nederland gehanteerde richtlijn besproken. Aan de hand van een lopende nationale studie wordt tevens getracht de aanbevelingen uit beide richtlijnen in perspectief te plaatsen.

(NED TIJDSCH ONCOL 2014;11:278–83)

Lees verder