klinische trial

Onderzoek naar biomarkers in plasma voor het (snel) vaststellen van een tumorrespons bij de behandeling met nivolumab bij -gemuteerd niet-kleincellig longkanker: een exploratief onderzoek

NTVO - 2017, nummer 7, november 2017

drs. L.B.M. Hijmering-Kapelle , prof. dr. H.J.M. Groen , prof. dr. G.H. de Bock , prof. dr. R.K. Weersma , prof. dr. W. Timens , dr. N.A. 't Hart , prof. dr. E. Schuuring , dr. T.J.N. Hiltermann

Samenvatting

Bij patiënten met gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) laat nivolumab bij 20% van de patiënten een langdurige respons zien. PD-L1 immuunhistochemische diagnostiek van de primaire tumor geeft een indicatie van de responskans, die in het beste geval echter nog steeds slechts 45% is. Er is een grote behoefte aan een goede voorspellende diagnostische biomarker. In deze studie willen we beoordelen of dat circulerend tumor-DNA zou kunnen zijn. Voor een eerste analyse nemen we daarvoor patiënten met een bekende KRAS-mutatie. Veertig patiënten met een KRAS-mutatie-positief gemetastaseerd NSCLC zullen worden geïncludeerd en behandeld met nivolumab. Het doel van de studie is het valideren van een minimaal invasieve bloedtest (specifiek circulerend tumor-DNA; ctDNA) die de responskans op nivolumab accuraat voorspelt. Er zal ctDNA uit plasma worden verkregen vóór de behandeling (‘baseline’), bij 1, 2, 4 en 6 weken en daarna bij verrichten van beeldvorming. De ctDNA-KRAS-mutanten in het celvrije plasma zullen worden bepaald en gekwantificeerd met behulp van de ddP-CRTM KRAS-screening multiplex kit en de IdyllaTM ctKRAS mutation assay.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:280–4)

Lees verder

Een fase 2-studie naar cabazitaxel +/-rhenium-188 HEDP bij de behandeling van patiënten met gemetastaseerd castratieresistent prostaatcarcinoom met progressie tijdens of na docetaxel: de ReCab II-studie

NTVO - 2017, nummer 7, november 2017

drs. E.W. Bouman-Wammes , dr. J.M. van Dodewaard , prof. dr. H.J. Bloemendal , prof. dr. H.M.W. Verheul , dr. J.M.H. de Klerk , dr. A.J.M. van den Eertwegh

Samenvatting

Voor patiënten met een gemetastaseerd castratieresistent prostaatcarcinoom (mCRPC) is cabazitaxel de standaard tweedelijns chemotherapeutische behandeling. In de literatuur zijn er aanwijzingen dat botzoekende radiofarmaca, al dan niet in combinatie met chemotherapie, behoudens een palliatief effect ook invloed op de overleving kunnen hebben. In deze fase 2-studie (beoordeeld door de MEC-U, NL38495.100.12) onderzoeken wij het effect op overleving (primair eindpunt is progressievrije overleving), pijn en kwaliteit van leven van het toevoegen van rhenium-188 HEDP aan standaardbehandeling met cabazitaxel bij patiënten met CRPC en ossale metastasen. De inclusie is gestart in juni 2016.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:285–7)

Lees verder

CRITICS-II: een multicentrum gerandomiseerde fase 2-studie naar de optimale preoperatieve behandeling met chemotherapie en/of chemoradiotherapie van het resectabel maagcarcinoom

NTVO - 2017, nummer 6, september 2017

drs. R.M. van Amelsfoort , dr. N.C.T. van Grieken , dr. E.P.M. Jansen , prof. dr. H.W.M. van Laarhoven , P. Muller-Timmermans , dr. J.W. van Sandick , dr. ir. H. van Tinteren , prof. dr. M. Verheij

Samenvatting

De CRITICS-II-studie is een gerandomiseerde multicentrum fase 2-studie waarin drie neoadjuvante behandelingen bij het resectabel maagcarcinoom met elkaar worden vergeleken. Deze drie neoadjuvante behandelgroepen bestaan uit (1) chemotherapie, (2) chemotherapie gevolgd door chemoradiotherapie of (3) chemoradiotherapie. Alle neoadjuvante behandelingen zullen worden gevolgd door een maagresectie met D2-lymfeklierdissectie. Het doel van de CRITICS-II-studie is om de optimale preoperatieve behandeling van het resectabel maagcarcinoom te identificeren. De CRITICS-II-studie wordt ondersteund door KWF Kankerbestrijding.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:237–40)

Lees verder

Voorkom overbehandeling van laaggradig DCIS: doe de LORD-studie!

NTVO - 2017, nummer 6, september 2017

drs. S. Alaeikhaneshir , drs. L.E. Elshof , dr. K. Tryfonidis , C. Poncet , K. Aalders , dr. E. van Leeuwen-Stok , prof. dr. R.M. Pijnappel , dr. N. Bijker , prof. dr. E.J.T.H. Rutgers , dr. F. van Duijnhoven , dr. J. Wesseling

Samenvatting

Sinds 1989 in Nederland het bevolkingsonderzoek naar borstkanker is geïntroduceerd, is de incidentie van het ductaal carcinoom in situ (DCIS) ten minste verzesvoudigd tot ruim 2.500 nieuwe gevallen per jaar. DCIS wordt beschouwd als een voorstadium van invasief mammacarcinoom. Om ontwikkeling tot invasief mammacarcinoom te voorkomen, worden vrijwel alle vrouwen met DCIS behandeld door middel van een ablatie of een borstsparende operatie, in geval van sparende chirurgie gevolgd door radiotherapie. Dit zou dan moeten leiden tot een afname van de incidentie van invasief mammacarcinoom. Opvallend genoeg is deze afname niet evident en blijft een punt van discussie in de wetenschappelijke literatuur. Dit suggereert dat er sprake is van overdiagnostiek en dus overbehandeling van in elk geval een deel van de vrouwen met DCIS. Omdat bijna alle vrouwen met DCIS worden behandeld, is het niet goed mogelijk om uitspraken te doen over het daad-werkelijke risico dat een bepaalde DCIS-afwijking ooit invasief mammacarcinoom zal worden. Gezien er sterke aanwijzingen zijn voor overbehandeling van DCIS is door Elshoff et al. de LORD-studie (‘LOw Risk Ductal carcinoma in situ’) opgezet om te onderzoeken of het veilig is om van behandeling van laaggradig DCIS af te zien en te volstaan met regelmatige controle. Hierbij wordt onderzocht of het veilig is vrouwen van 45 jaar of ouder met door middel van screening gevonden laaggradig DCIS niet te behandelen. Er mag dan geen sprake zijn van een significant hogere kans op het krijgen van een ipsilateraal mammacarcinoom dan bij de vrouwen met laaggradig DCIS die hiervoor wel worden behandeld.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:241–5)

Lees verder

ICON-studie: niet-gerandomiseerde, niet-geblindeerde, fase 1–2 diagnostische studie van cetuximab-IRDye800CW ter beoordeling van snijvlakken bij fluorescentie-beeldgeleide chirurgie van plaveiselcelcarcinoom in het hoofd-halsgebied

NTVO - 2017, nummer 5, august 2017

dr. F.J. Voskuil , drs. P.K.C. Jonker , dr. D.J. Robinson , prof. dr. G.M. van Dam , dr. M.J.H. Witjes

Samenvatting

Een vrij snijvlak is een belangrijke prognostische factor voor locoregionale controle bij chirurgisch behandeld plaveiselcelcarcinoom van het hoofd-halsgebied (HNSCC). Ongeveer 20% van de chirurgisch behandelde patiënten met HNSCC heeft een positief snijvlak postoperatief. De locatie van een chirurgisch positief snijvlak bevindt zich voor 87% in de diepte ofwel het basale deel van het resectievlak. Een patiënt met een positief snijvlak wordt behandeld met re-resectie of adjuvante (chemo)radiatie. Beide behandelingen gaan gepaard met een toename van de morbiditeit. Op dit moment is er geen betrouwbare diagnostische procedure voor de intra-operatieve beoordeling van de status van het diepe snijvlak. Nieuwe moleculaire beeldvormende technieken in het nabije infraroodspectrum waarbij gebruik wordt gemaakt van tumorgerichte optische ‘tracers’) zijn mogelijk een oplossing zijn voor dit klinische probleem. Op basis van een ‘epidermal growth factor receptor’) (EGFR)-overexpressie van 90% bij HNSCC zou cetuximab-IRDye800CW een geschikte ‘tracer’) kunnen zijn voor intra-operatieve moleculaire beeldvorming. Recente klinische studies hebben aangetoond dat het gebruik van cetuximab-IRDye800CW veilig en tumorspecificiek is. De fase 1–2 ICON-studie heeft als doel om cetuximab-IRDye800CW te valideren als betrouwbare marker voor de intra-operatieve beoordeling van snijvlakken na de operatieve verwijdering van HNSCC.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:193–6)

Lees verder

De NVALT25-ELDAPT-studie: selectie van de optimale behandeling voor de oudere patiënt met stadium III niet-kleincellig longcarcinoom

NTVO - 2017, nummer 4, june 2017

drs. E.J.M. Driessen , prof. dr. M.L.G. Janssen-Heijnen , dr. H.A. Maas , prof. dr. A.M.C. Dingemans , dr. J.G.M. van Loon

Samenvatting

Gelijktijdige chemoradiotherapie (CHRT) is de standaardbehandeling voor patiënten met stadium III niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC). Deze intensieve behandeling geeft bij patiënten met een goede ‘performance status’ de grootste kans op langdurige ziektecontrole en overleving, maar kan gepaard gaan met ernstige acute en late toxiciteit. Er is echter weinig informatie over een adequate selectie van CHRT, het effect van de behandeling en bijwerkingen bij de oudere patiëntenpopulatie. Om te voorspellen welke oudere patiënten voordeel kunnen hebben bij een intensieve behandeling met CHRT zijn betrouwbare instrumenten nodig. Hiermee kan mogelijk een subgroep van medisch fitte ouderen worden onderscheiden van kwetsbare patiënten. Het doel van de NVALT25-ELDAPT-studie (NCT02284308) is tweeledig: ten eerste wordt beoogd een betrouwbaar en klinisch toepasbaar screeningsinstrument te ontwikkelen om voor de individuele patiënt de beste behandeling te selecteren op basis van gradatie van fitheid. Hiervoor worden alle patiënten met stadium III NSCLC ≥75 jaar gevraagd deel te nemen aan een uitgebreid geriatrisch assessment (deel 1 van de studie). Het tweede doel is om voor patiënten die op basis van het assessment als fit genoeg worden beoordeeld om intensieve behandeling te ondergaan, te onderzoeken welke behandeling met CHRT de meest optimale is. Alle andere patiënten worden in het observationele deel van de studie behandeld naar inzicht van de behandelend arts en wensen van de patiënt. Daarnaast wordt voor alle deelnemende patiënten de overleving gecorrigeerd voor kwaliteit van leven per fitheidscategorie en de behandelstrategie in kaart gebracht. De NVALT25-ELDAPT-studie beoogt met haar resultaten de behandelselectie te optimaliseren en hiermee de best mogelijke uitkomst te bereiken voor de individuele oudere patiënt.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:151–5)

Lees verder

De PORTEC-4a-studie: fase 3-studie naar de waarde van een geïntegreerd moleculair risicoprofiel bij indicatiestelling tot adjuvante radiotherapie bij stadium I-II endometriumcarcinoom

NTVO - 2017, nummer 2, march 2017

dr. R.A. Nout , dr. T. Bosse , prof. dr. V.T.H.B.M. Smit , prof. dr. C.L. Creutzberg

Samenvatting

Endometriumcarcinoom wordt doorgaans in een vroeg stadium gediagnosticeerd, waarbij uterus- en adnexextirpatie de standaardbehandeling is. In eerdere onderzoeken is aangetoond dat postoperatieve radiotherapie (RT) de kans op lokaal recidief significant vermindert, echter zonder invloed op de overleving. De meeste (75%) lokale recidieven treden op in de proximale vagina en kunnen dan alsnog effectief worden behandeld. Na de PORTEC-1-studie werd de indicatie voor RT beperkt tot patiënten met risicofactoren. De PORTEC-2-studie toonde dat vaginale brachytherapie zeer effectief is in het voorkomen van vaginaal recidief, met minder bijwerkingen en betere kwaliteit van leven dan uitwendige RT. Postoperatief behandelen van alle patiënten met risicofactoren kan worden beschouwd als overbehandeling, aangezien bij een afwachtend beleid de uiteindelijke lokale controle (inclusief recidiefbehandeling) ongeveer gelijk zou zijn aan de lokale controle na adjuvante brachytherapie. Patiënt-preferentieonderzoek heeft echter uitgewezen dat verlaging van de recidiefkans zeer belangrijk wordt gevonden, ook zonder overlevingswinst, en dat patienten de weinig belastende vaginale brachytherapie prefereren boven een afwachtend beleid. Recentelijk zijn moleculair-genetische eigenschappen van het endometriumcarcinoom bekend geworden en is een geïntegreerd klinisch-pathologisch en moleculair risicoprofiel ontwikkeld met een sterkere prognostische betekenis voor de individuele tumor. Hiermee kan de indicatiestelling tot adjuvante radiotherapie worden verbeterd en overbehandeling verminderd.

In de multicentrum PORTEC-4a-studie zullen patiënten met endometrioïd type stadium I-II endometriumcarcinoom met risicofactoren worden gerandomiseerd (1:2) tussen vaginale brachytherapie (standaardgroep) of bepaling van het geïntegreerd moleculair risicoprofiel (experimentele groep), waarbij patiënten met een gunstig profiel worden geobserveerd, patiënten met een intermediair profiel vaginale brachytherapie krijgen, en bij patiënten met een ongunstig profiel uitwendige radiotherapie van het bekkengebied wordt gegeven. De eerste 50 patiënten worden opgenomen in een pilotfase, waarbij primaire eindpunten de acceptatie van de studie en de logistiek van bepalen van het moleculaire profiel binnen twee weken zijn. Bij gunstige uitkomst van de pilotfase wordt de studie gecontinueerd tot 500 evalueerbare patiënten. Primair studie-eindpunt is vaginaal recidief; secundaire eindpunten zijn algemene en ziektevrije vijfjaarsoverleving, vaginale controle inclusief recidiefbehandeling, recidieven in het bekken en op afstand, bijwerkingen, kwaliteit van leven en zorgkosten.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:66–72)

Lees verder